What a difference a day makes. Deze dag begon in een koude soep. In het top restaurant (nvdr: dit is het hoogste restaurant, op dek nr. 11, en zegt niks over gastronomie), waar het het nogal tochtig kan zijn, liepen de meeste kelners met muts en overjasje. Aangezien ze allemaal Filipino’s en Indonesiërs zijn, fungeren ze ook als thermometer. Ik heb dan maar mijn lange broek, een truitje met lange mouwen én een mijn enige “interlock” onderhemdje aangetrokken.
Niet alleen was het koud, er stond ook veel wind. Volgens de “Cruise Director” – dat is de kapitein van de ontspanning – waren er geen andere zeekapiteins in staat om dit schip in deze wateren onder deze omstandigheden voor anker te krijgen. Wij lagen een vijftal kilometer uit de kust en konden de contouren van Port Stanley, redelijk kleurloos, ontwaren: een smalle strook huizen, een laag of vijf hoog op een steile helling, helemaal rond de baai gegordeld. De “tender operatie” werd aangekondigd als “uitdagend” [challenging] zodat iedereen werd uitgenodigd om geduld te hebben. Aangezien tijd hier geen probleem vormt, is geduld meestal voorradig.
Waarom iemand ooit voor deze eilanden – geen olie, geen mineralen, geen landbouw – heeft willen vechten, dat mag Joost weten. De Falklands, omzeggens even groot als Vlaanderen en bijna drie duizend inwoners, zijn in feite slechts een hoop rotsen die per ongeluk boven de oceaan uitsteken. Een aantal pinguïns heben dat ook gemerkt; zij huizen er in de zomer om te paren, te broeden en, zo nodig, te vervellen. Dat is het ganse verhaal. Daarvoor zijn in 1982 nog eens een dozijn Engelsen en een paar honderd Argentijnen gestorven. We noemen het “gesneuveld”, alsof dat de dood van die jonge gasten waardevoller maakt.
Maar goed, wij waren hier voor de pinguïns. Er logeren vier soorten op de Falklands: Koning, Magellaan, Gentoo en Rotspinguïns. Blijkbaar hadden de Magellaan pinguïns dit jaar geen grondlasten betaald en zijn ze dus afwezig. Mijn tocht ging naar de Gentoo’s en de King’s. IJsland’s binnenland heeft wat weg van de Falklands maar is véél beschaafder. Hier zijn de “pistes” gewoon sporen waarvoor je Indianen nodig hebt om ze te lezen. Met twee Land Rover Defenders kropen we over berg en dal, langs wat parelwitte stranden (en helder, turkoois water), en doorheen weiden vol met onkruid (dat allemaal een indrukwekkende naam heeft).
Na vijftien minuten varen en dertig minuten schokkeren waren we er: in de kolonie, Sparrow Cove genaamd. Een groot, groen begrast atrium, tussen twee heuvelruggen, deinde er, zachtjes zakkend, uit naar zee. Het laatste paar kilometer langs de oceaankant waren gekoloniseerd door duizenden pinguïns. Het paren en broeden was begonnen in september. De meeste baby pinguïns liepen al vlijtig rond, sommigen als zwemklare exemplaren, anderen moesten nog wat ei-dons van hun rug en buik laten “wegwindvliegen”. Er lagen ook vele karkassen, in alle staten (variërend van juist dood gegaan tot bijna kaalgevreten) overal verspreid. Blijkbaar hebben de pinguïns Darwin gelezen: ze leggen meestal twee eieren maar beslissen snel na het uitbroeden welke telg de sterkste is, en ze laten de zwakste voor dood achter, letterlijk en figuurlijk.
De twee maand oude jongen zijn guitige bengeltjes, en zeer nieuwsgierig. Onze groep telde twaalf man, en de Gentoo’s kwamen in drommen naar ons toe, kwakend, keuvelend en snuffelend. In de komende weken gingen hun mama’s en papa’s hen nog leren zwemmen en dan … stonden ze op eigen poten. Elk gaat dan, in groep weliswaar, zijn eigen weg. Het is niet direct het model van een verzorgingsmaatschappij.
Toen ik terug in de haven arriveerde, lagen er twee tenders aangemeerd. Dat was wat vreemd want die dingen moeten “shuttelen”. Bleek dat de ganse “shuttle operatie”, tot nader order gestaakt was. De wind blies inmiddels hard uit het noorden tegen “55 knots”. Dat is, in onze munt, 55×1.853 (=99) kilometer per uur. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om anderhalf uur door de hoofdstad te laveren. De” stad” is een dorp van twee duizend inwoners: één hotel, één postkantoor mét filatelie afdeling, één bank, twee kerken, één kerkhof … Lang verhaal, en eentonig. Ook nog een legioen van vijftienhonderd Britse soldaten.
Na mijn folkloristische kennismaking – de wind was een beetje in kracht verminderd – had men beslist om het vervoer naar het schip nog eens te proberen. [Eens terug bij de moeder – want daar ben ik tenslotte wel geraakt, vernam ik dat men vanaf 13 uur reeds de uitgaande tenders, uit voorzorg, had geschrapt. Het geduld van sommigen was niet beloond geworden!]. Met tachtig man zaten we in dat doosje, zonder kiel. Specialisten suggereerden dat die blikken dozen zonder kiel wel eens konden omkiepen!
Mijn reputatie als zeiler en als ruiter is onbesproken. Dat is voornamelijk te danken aan het feit dat ik nog niet op een zeilboot, noch op een paard betrapt ben geweest. Zonder overdrijving mag ik melden dat ik vanmiddag in beide disciplines gedoopt ben. De tocht met de “tender” terug naar de Prinsendam was wellicht niet écht gevaarlijk, maar zeker avontuurlijk: een bokkende colt. Bij elke windstoot, of als we wat schuin op de golven lagen, gutste het water binnen langs elke opening. Op dat moment zie je dan ook dat er veel meer gaten in die boot zijn dan je ooit voor mogelijk had gehouden! Einde goed al goed …
Intussen is iedereen terug behouden aan boord geraakt en staan de stevenen pal zuid gericht. Morgen overbruggen we het liquide hiaat tussen de harde rots van de Malvinas en het vaste water van Antarctica. Dat liquide hiaat heeft een reputatie hoog te houden. Deze oversteek is niet even gevreesd als de terugtocht naar Kaap Hoorn, maar scoort eveneens hoog in de Goebbels-lijsten. Ik houd alles vast, vooral mijn hart!
Prinsendam, donderdag 10 februari 2011
Bijna in Antarctische wateren – maar toch al opgezweept! (de wateren)