Blog Image

AAA - triple & cube

Amazonas Antarctica Acongagua

Diary of a Grand Voyage

Beter laat dan “ooit”

nederlands Posted on 2012-05-12 21:17:04

Meer dan een jaar ben ik nu thuis van weggeweest,
weggeweest op Grand Voyage.

En toch, ligt die reis nog vers in mijn geheugen.
Ongetwijfeld heeft dat te maken met de intensiteit waarmee die ervaring in mijn
herinnering is gebrand, geëtst en gebeiteld. Maar tevens met het feit dat ik
uren, weken en maanden heb gewerkt aan het fotomateriaal en, zij het in mindere
mate, aan het bijschaven van de blogs. Aanvankelijk was dat gewoon om voor
mezelf alles op een rijtje te krijgen, zodat ik ten allen tijde terug kon in de
tijd, dromen en mijmeren, rond beelden en woorden.

Meermaals heb ik van mijn gemiddeld veertig dagelijkse
lezers (zo bleek achteraf uit de statistieken) de vraag gekregen om een foto
presentatie te organiseren zodat ze ook visueel mijn avontuur een beetje zouden
kunnen mee beleven – liefst, zo suggereerden de meest fanatieke, met een
drankje erbij. Bourgondië leeft nog steeds in onze contreien!

Welnu, meer dan vier duizend foto’s op een rijtje krijgen
is één ding, een fotoreportage maken die voor anderen boeiend kan zijn, is een
heel andere uitdaging. Na wat raad ingewonnen te hebben bij meer ervaren
reporters en na een steile leercurve met voldoening te hebben doorworsteld, was
ik in december eindelijk in een positie om, met moderne hulpmiddelen en
voldoende kans op slagen, het grote werk aan te vatten. Het resultaat is een
geanimeerde fotoreportage van ongeveer negentig minuten die, dat hoop ik
tenminste, een boeiend beeld schetst van de reis en van de manier waarop ik ze
heb beleefd – en nog herbeleef.

A³: Amazonas, Antarctica & Acongagua is een beeldverhaal
in drie delen, telkens van een klein half uur. De selectie van achthonderd
foto’s is voorzien van persoonlijke commentaar en aangepaste muziek.

“Amazonas” vertelt het verhaal van de reis vanaf Fort
Lauderdale, langs Caraïbische eilanden en het Duivelseiland (van ‘Papillon’). Wij
varen de onvergetelijke en oneindige Amazone op van Macapà tot Manaus, en terug
naar Belèm, alle drie oerwoudsteden met verschillende gezichten. We besluiten met
een bezoek aan Bahía de Salvador en Ilheus, oude steden met oude culturen.

“Antarctica” begint in Rio de Janeiro (bij 30°C) en
brengt ons via Buenos Aires en de Falklands tot in het zuidelijkste continent,
bij vriesweer, tussen gletsjers en ijskastelen. Daarna komen we oog in oog met Kaap
Hoorn en de wondere wereld van Vuurland, overvol met ongeëvenaarde berglandschappen.

In deel drie, “Acongagua”, varen we duizenden kilometer ‘omhoog’
langs de Andes landen, waarbij zowel afgelegen plaatsen (o.a. Robinson Crusoe
eiland, Atacama woestijn) als klassieke hoofdsteden (Lima, Quito) worden
bezocht. We eindigen in Panama, met een verassende ontmoeting met Indianen en
een verbazende kennismaking met het wereldberoemde kanaal.

De ganse fotoreportage wordt in première getoond op
zondag 10 juni in Salons Paaleyck (Stationsstraat, Kapelle-op-den-Bos), ’s
namiddags om 14u en 17u. Uiteraard zal ik zelf aanwezig zijn. Alle bloglezers, al
hun geïnteresseerde vrienden en sympathisanten zijn welkom en zullen er tevens
vergast worden, in overeenstemming met de wensen van de meer assertieve gasten,
op een glaasje Cava. In een andere zaal vindt er eveneens een wijnbeurs plaats;
meer informatie op http://www.paaleyck.be/index.php?ID=29683

Tot
binnenkort!

Grimbergen, 5 mei 2012



Komen & Gaan

nederlands Posted on 2011-03-11 10:01:57

Ik had dat aantrekkelijker kunnen inkleden en spreken van “nen tit van kommen en nen tit van goan”, maar als titel vond ik dat wat aangebrand. Om in dezelfde stijl voort te gaan is den tijd van gaan dus wel degelijk gekomen. Dat gevoel overviel me zonder pardon gisteravond, toen ik op mijn kamer kwam na het diner, even naar buiten stapte en daar pardoes voor mij, in het midden van de hemel, de Grote Beer zag staan … zoals thuis, dacht ik direct. Inmiddels zijn er nog andere aanknopingspunten, zoals het weer: regen en wind en een grijze Caribische Zee.

Het is de gewoonte dat men naar het einde toe wat reflecteert en samenvat, en misschien zelfs vooruit blikt. Dat laatste zal ik hier zeker niet doen, en de rest met mate – gewoon omdat ik, in al die niet-intuïtieve drukte, niet veel tijd heb gehad om dingen op één of ander rijtje te zetten, laat staan op één grote rij.

Vooraleer ik ook maar iets anders neerpen, hoop ik dat de verslagen de lezers deugd hebben gedaan, wat ook hun motivatie is geweest om de blog te lezen. Zonder die enthousiaste steun had ik de dagelijkse blog misschien niet volgehouden en was één van mijn concrete doelstellingen – kan ik de discipline opbrengen om dagelijks te schrijven? – aan diggelen geslagen. Ik realiseer me sedert enkele dagen tevens dat die blog straks ook voor mezelf een referentie zal blijven, op menig vlak. Wie weet heb ik de verhalen nodig om mijn vier duizend foto’s van de juiste ondertitels te voorzien!

Hoewel elk vogeltje anders gebekt is – dit zeg ik nu met meer autoriteit dan drie maanden geleden voor redenen die ik gisteren nog heb uitgelegd – kan ik elkeen die van de wereld, van zijn landschappen en culturen houdt, toewensen dat ze de kans krijgen, en grijpen, om dergelijke “Grand Voyage” te maken, te land, ter lucht of ter zee. Het is een ware ontspanning voor diegenen die zich heerlijk willen inspannen om de smeltkroes, de aardse brij waarin ze leven tegelijk breder en van dichtbij te ervaren.

Aangezien ik het filosoferen voor “Conatus” moet laten, een stiefkindje dat binnenkort meer aandacht zal krijgen, keer ik terug naar de aspecten die meer met de reis te maken hebben. Ik geloof dat het onverstandig zou zijn om een top drie van verschillende categorieën samen te stellen. Niet dus, wel een impressie van wat er, zo onmiddellijk voor de vuist weg, bovenuit steekt.

Ontegensprekelijk zijn Antarctica en Amazonas zonder concurrent in de galerij van unieke ervaringen, waarbij ik de laatste als een ontdekkingsreis naar een soort oorsprong van menselijk leven zie, en de eerste als een onderdompeling in vervlogen geologische tijden. In die zin is het ook geen competitie van a tegen b, ze zijn immers onvergelijkbaar, allebei “buiten categorie”. Terugblikkend op Antarctica heb ik ook vandaag nog het gevoel van een vijandige omgeving, terwijl de Amazone rivier een uitnodigende geborgenheid als echo achterlaat.

Hoewel ik niet over ontgoocheling wil spreken, blijf ik wat op mijn honger zitten wat betreft het natuurschoon in Chili. De relatief weinige flarden van fjorden, oerwouden, woestijnen en hoge bergen, waarvan ik heb genoten, wegen niet op tegen wat ik denk te hebben gemist. Een drietal weken over land, lucht en zee zouden dat gat zeker kunnen opvullen. Misschien moet ik me specialiseren in Chileense wijn?

Tot slot heb ik wat flash-achtige indrukken. In de hedendaagse wereld kan een beeld enkel blijven hangen als het eenvoudig genoeg is om erover te kunnen twitteren. Aangezien ik zelf nogal in de complexiteit van de dingen en nuances van een oordeel geloof, voel ik me niet in mijn sas in twitterschoenen, maar ik probeer het toch maar. De volgorde heeft geen speciale betekenis.

Rio biedt de verrukkelijkste panorama’s voor landschapsliefhebbers (en strandlopers, vermoed ik). Buenos Aires heeft klasse, zeker qua architectuur, maar ook qua kunst en sociaal leven. Bahia de Salvador biedt een ongeëvenaarde originaliteit en diversiteit. Ushuaia bekoort met zijn rustige, afgelegen en koele woestheid, een aangenaam evenwicht tussen pool en pampa. Quito is als een arendsnest, met recht en reden trots op zichzelf.

Uruguay, en Montevideo, zijn ergens in hun eigen geschiedenis blijven steken. Peru eveneens, hoewel de enorme klassenverschillen straks wellicht wat vuur aan de lonten zullen steken. Zijn isolatie maakt van Robinson Crusoe Eiland een unieke plek voor meditatie, en als je in de buurt bent is het een omweg waart. Waarom pinguïns op de Falklands leven zal ik nooit begrijpen want Vuurland, in de onmiddellijke buurt, is veel en veel aantrekkelijker dan de schrale, oude rotsen van de Malvinas. Tot slot is de “Cordillera de Darwin”, tussen Ushuaia en Punta Arenas, langs de “Beagle Channel”, voor wie van de vistas van het hooggebergte houdt, een evenwaardige versie op vanaf zeeniveau. Tot daar mijn twiets (en met de nodige excuses voor het onrecht dat ik Zuid-Amerika hiermee heb aangedaan).

Uiteraard is deze reis niet compleet zonder Darwin en Spinoza. Er was weinig plaats om hen uitdrukkelijk aan bod te laten komen; ten andere zijn ze moeilijk in een bladzijde te vatten. Ik heb wel degelijk een aantal boeken in die sferen gelezen, de enen al wat makkelijker te begrijpen of te volgen, dan de anderen. Voor diegenen die in deze materies interesse hebben, kan ik twee boeken aanbevelen. Mijn versies waren in het Engels (van Amazon.com) en ik weet niet of ze (reeds) in andere talen beschikbaar zijn.

Het eerste, “The Courtier & The Heretic: Leibniz and Spinoza” (van Matthew Stewart), geeft tegelijk een voor leken begrijpelijk beeld van de filosofie van beide reuzen in het moderne denken, en een boeiende analyse van de dynamiek van de tijdsgeest én van de spionage en manipulatie rond de filosofische leer van Descartes, Spinoza en Leibniz. Wetenschap is niet alleen kennis en feiten, maar eveneens macht en bedrog, zoals we dat ook vandaag meemaken.

Het tweede boek is “Self comes to Mind: Constructing the Conscious Brain”” van Antonio Damasio, een wereldberoemd neuroloog en tevens expliciet “supporter” van Spinoza en van Darwin. Met zijn dertig jarige carrière in hersenonderzoek betreffende alles wat te maken heeft met oorsprong van gevoelens (versus pure emoties), is hij sinds jaren een toonaangevende autoriteit op het vlak van onderzoek naar begin en wezen van menselijk (en dierlijk) bewustzijn, en naar ons eigen bewustzijn van onszelf. Hij is niet alleen uitzonderlijk beslagen op zijn vakgebied, maar kan het ook op boeiende en meeslepende manier brengen.

De tijd die me nog rest zal ik besteden aan pakken, slapen, eten en drinken. (En nog één Engelse blog schrijven). Morgen zal er alvast geen blog verschijnen omdat er teveel losse eindjes aan mekaar moeten worden geknoopt. Ik zal alvast afspraak maken voor een laatste flash, met het verhaal van de blijde thuiskomst – ergens volgende week.

Prinsendam, donderdag 10 maart 2011

Looking forward …. to the “All Ashore!”



The World of Aruba

english Posted on 2011-03-11 09:59:06

Had the captain not said that we would be the only cruise ship in Aruba? Sure he had, and he had never misspoken yet on these matters. Yet, as we approached the dock, there it was: “The World”, a luxury cruise ship, nicely tied up along the biggest pier. The captain had been right though, things are not always what they look like in this world. “The World” was a cruise ship all right but, for the time being, it was turned into a hotel. Some say a room goes for five million dollars – ownership – and for that kind of money, it moves around the world from time to time too. It made me think of “The World” in Dubai – that wasn’t an island neither, rather a ill-conceived landfill with residential modules on top.

Docking was straightforward, cruise ships are welcome guests: welcome to the Kingdom of the Netherlands, not that Aruba is part of the Netherlands: that would be too easy. Aruba, together with the Netherlands, Saint-Maarten and Curacao belongs to the Dominion of Queen Beatrix. Understanding the world’s complexity, or its frivolity, is not simple, especially if you also consider that Aruba does not have the Euro as its official currency, but the “Florin”, referring to the old Dutch guilder. (Bonaire, formerly the B in the ABC islands chose independence but adopted the Euro).

And if that isn’t enough for fuzziness, here is a twister. Trying to be a nice cosmopolitan, as always, I had got some local money from an ATM in the terminal building. I went to a small shop to buy a cap, and found all articles priced in US Dollars. My cap cost $6 and I gave the attendant 25 Florins (approximately $14). As she started to dole out a few dollars in change, I asked her for some local coins. That she did not have! Two hours later, my taxi driver would react in the same way when I told him that he could keep the change, for a few local notes … no local money!

And all of this trans- and perspired under a heat leaden sky. Aruba is normally a kind of desert but it definitely sports a special climate. The average diurnal temperature is about 80F (27°C) but unlike in real desert conditions, the spread between day and night, irrespective of time of year, is maximally 20F (10°C). They had forecast “partially cloudy” today, but the meaning of that must have gotten lost in tropical calculus. In Belgium they arrive at such an estimate starting at “cloudy” and distracting, (it remains cloudy as a consequence). In Aruba they start from “sunny and clear” and add of few clouds into that. In any event, I was partially cooked!

The island is a paradise. More precisely, it is Eden if you are a beachcomber or a water rat. Barring its beautiful white sandy beaches and an ocean that varies between almost blue, blue, bluer and bluest, with touches of green and purple for good measure, there is next to nothing to see here, nor to do (I did not spend the night, but have not discovered places for night entertainment (Ron and Coca Cola on the Beach perhaps?).

Our brochure advertized the Natural Bridge, the California Lighthouse and the Casibari Rock formations as must-see. I decide to jump in a taxi and do some quick reconnaissance (because I also had to start planning the last laundry and the early packing). The taxi driver informed me that the 25ft high stone bridge had collapsed in2005. The Lighthouse was closed to the public two years ago, because it had been abused for jumping off. (He added that the suicidal people now just step in the waters off the East coast of the island, and the currents and surf do the rest). That leaves the rocks … they are also 25ft high and cannot collapse because they are lying on the ground! Nobody knows by whom, and why, how or when they were collocated in that little area. I climbed them and discovered their only obvious value: you had a clear 360° view of the grounds, all two hundred square miles of them, almost featureless.

Luckily the driver had a few ideas as well, saving my day and, of course, running up his take in the process. The Aruba Tree was the easy part to explore: it is a phenomenon alike to North Sea poplars, they are bent by the wind. In my neck of the woods the trees all, well, bent towards the East but they still standing erect. Not so in Aruba: as soon as they reach 10 feet, they continue to grow horizontally, invariably in a southwesterly direction.

The next stop was a cemetery. I have always found that cemeteries tell a lot about people’s customs and values – toilets, no intended relationship here, although nowadays also called restrooms – serve the same purpose, by the way, albeit in different dimensions. The Arubans rest together, all inthea family, so to speak. And they start under the ground (like most traditional burials) with the oldest “progenitors”. Their kids come on top, usually at ground level, and then they foresee one or two levels for next generations or siblings. In all we are talking about six to eight burial places, all from one family. I have not asked, but I wondered, especially since it was Ash Wednesday, how “returning to ash” works in a dry climate, three feet high?

Finally he suggested that I should shoot a few pictures at Eagle Beach. He must have noticed, if only by my clothes, that I could not have many “aquaphile genes”, but he insisted that it would be worth my while. It was. Although there was not much curvy skin exposed under the unrelenting sun, the pelicans were out in full force – fishing. It was a grand spectacle of which I got a few good shots of happy pelicans!

The afternoon was dedicated to training and packing. I say training because folding dress shirts, regular shirts, T-shirts and polo-shirts, in a way deemed acceptable when they arrive home, requires some practice. Meanwhile I noticed a continuous stream of big tankers moving East to West, and others West to East, along the horizon. I guess that it was oil from Chavez for his friends in Cuba. The world is a busy place indeed, also on the infinite oceans.

The coming days will be busy and radio-silent from my side. I will fly home on Saturday. Stay tune for a few reflections sometime next week! I hope that these stories have been as interesting for ye’all as the voyage has been for me.

Prinsendam, Day 64 – Thursday March 10th, 2011

Getting ready for the last “All Ashore”



Vlag & Lading

nederlands Posted on 2011-03-10 04:03:58

Naar alle waarschijnlijkheid was dit de warmste dag van de ganse zomer. Ik ben zelf geen thermometer en, wat echte temperatuur betreft, een onbetrouwbare bron. Het moge echter duidelijk zijn dat “partly cloudy” in Aruba een andere lading draagt dan “gedeeltelijk bewolkt” in België. Wellicht trekt men in België de wolken af van “geheel bewolkt”, terwijl men hier wolken optelt bij “helder”. Eén plus één is niet altijd twee, vooral niet bij fractalen.

Als het over gevoelens gaat dan zijn uitgangspunten immers altijd belangrijker dan gemeten grootheden, en dus is het hier en nu, naar mijn gevoelen, het warmste van de reis. Gelukkig is er nog wat wind, hoewel de passaat, voor zijn reputatie, een trage dag heeft gehad. Misschien maakt hij er een snelle nacht van.

Aruba. Welkom in het Koninkrijk van de Nederlanden. Het was mij ontgaan maar Aruba, Curaçao, Sint Maarten en grote broer Nederland behoren tot het “dominion” van de koningin. Bonaire (van de vroegere ABC eilanden) heeft zich met zijn tienduizend inwoners onafhankelijk gemaakt, maar zij hebben wel de Euro als munt ingevoerd.

In Aruba is de officiële munt de … “Florin”, juist geraden! Als blijk van mijn interculturele wellevendheid had ik uit de muur 50 Florin gehaald, en daarmee was ik een winkeltje binnengestapt. Alle artikelen waren er in US Dollar geprijsd. Straffer zelfs, toen ik, voor een Aruba petje van zes dollar, een briefje van vijfentwintig florin over de toonbank schoof, kreeg ik acht dollar terug.

Op mijn vraag om wat kleine florinbriefjes te krijgen, was het antwoord at ze er geen hadden. De taxichauffeur, een paar uur later, had er evenmin, maar gaf me wel al het kleingeld dat hij op zak had. In die collectie zat er een heel merkwaardig stuk van vijftig “florincent”: het is een vierkant! Voor de rest had ik hier geen financiële transacties gepland, gelukkig maar want ze waarderen zelfs hun eigen geld niet!

Aruba is piepklein, in totaal een vierhonderd vierkante kilometer, goed nat! En dat laatste is het doorgaans niet, zei de taxichauffeur, het is eerder een woestijn. Dat moet waar zijn, want er staan meer cactussen dan bomen. Eén soort boom valt direct op, het is de Arubaboom: fenomenaal beschouwd zijn ze verwant aan de West-Vlaamse populieren, eveneens gebogen door de overheersende wind. Echter in Aruba groeien ze slechts een drietal meter hoog, om daarna volstrekt horizontaal volwassen te worden.

Met een gemiddelde jaartemperatuur van 27°C is Aruba een paradijs … voor strandjutters (of bitskoemers, cfr. Barbados!) en waterratten. Hagelwitte stranden van fijn zand omzomen helder water dat gaat van bijna blauw, naar blauw, blauwer en blauwst. En er zijn ongetwijfeld conoisseurs die ook groen en purper zullen ontwaard hebben. Snorkelen schijnt hier een lust te zijn. Nu ik zelf gedurende deze reis wat meer over vogelen heb geleerd, en een cormoran van een pelikaan kan onderscheiden, heb ik van de laatste actiefoto’s gemaakt toen hij (of zij, mijn spoedcursus was ongeslachtelijk) aan het vissen was.

Zoals reed aangegeven heb ik vanmorgen een taxi genomen om “à la carte” het eiland te herkennen. Op die kaart staan, volgens onze eigen dagelijkse gazet, drie gerechten: de California vuurtoren, de Casibari Rocks en de Natural Bridge. Die laatste, een acht meter hoge granieten boog over een kleine baai was vijf jaar geleden ingestort, meldde mijn lokale expert, met begrafenisogen. In Casibari werden een hoop rotsen, heel lang geleden, bij elkaar gelegd. Niemand weet waarom en door wie of door wat (een vulkaan?). Los van het feit dat je boven op de ronde top een 360 graden zicht hebt over het eiland, is het een afknapper.

En de vuurtoren, tja, die is gesloten omdat er vijf jaar geleden iemand zelfmoord heeft gepleegd, door eraf te springen. Je vraagt je eigenlijk af waarom ze er geen permanente gemeentewerker op uitkijk zetten, suggereerde mijn gids, zodat de gewone mensen gewoon naar boven kunnen gaan. Ten andere, voegde hij eraan toe, het maakt niet veel uit, want nu gaan de suïcidalen gewoon naar de oostkant van het eiland wat zwemmen en de branding steekt een handje toe om hen naar daar te geleiden waar ze rust vinden.

Gelukkig had mijn gids nog wat andere ideeën. Zo hebben we een kerkhof bezocht. In Aruba worden families samen begraven: de oudsten gaan het diepst, en de kinderen erbovenop, tot drie verdiepingen hoog (een verdieping voor een overledene is uiteraard geen twee meter twintig – tachtig centimeter volstaat!). Het gaat hier met kerkhoven een beetje zoals in Egypte en Lima met de huizen, maar daar beginnen de oudsten gewoon op de grond. Wat me wel de ogen deed opentrekken was dat er ook mensen in nissen, loodrecht op de muur, werden “bijgezet”. Ik heb niet gedurfd te vragen hoe lang – het is vandaag trouwens Aswoensdag – het duurt vooraleer deze mensen tot stof wederkeren, in zulk een droog klimaat?

En dan was er Eagle Beach. Hij zal wel direct aan mijn klederdracht gezien hebben dat ik geen enthousiast zwemmer was, maar toch raadde hij me aan om er een kijkje te nemen. Op het strand was iedereen ondergedoken, ofwel onder een palmboom ofwel onder het water. Van die laatste soort kon men duidelijk enkele aan de oppervlakte drijvende hespen herkennen, met een klein zwart buisje ervoor: snorkelaars dus! Ik neem aan dat de pelikanen zich niet dikwijls van vissoort vergissen!

Na de middag heb ik mijn nakende terugtocht wat voorbereid. Mijn laatste was is netjes teruggekomen en ik ben begonnen met mijn handleidingen over opvouwen na te kijken. Inmiddels zag ik uit het raam een onophoudelijke stroom van grote tankers aan de horizon; ik neem aan dat ze Venezolaanse olie naar Cuba voerden.

Nog een woordje over vlag en lading: toen we vanmorgen arriveerden lag “The World” reeds aan de kade aangemeerd. Dat was verbazend want de kapitein had aangegeven dat we het enige schip in de haven zouden zijn. Wat bleek? “The World” was geen schip meer, maar het was een hotel (geworden). Toen ik dat vernam, dacht ik dat “The World” in Dubai ook geen eiland is maar een hoop opgespoten residenties. De wereld is inderdaad niet altijd wat we ons ervan voorstellen.

Vanavond is het “chocoladefeest”. Vanaf 22u kunnen we “de steigerende stukken” (pièces montées) gaan bezichtigen, en een half uur later begint het smullen. Ik veronderstel dat de meerderheid van de passagiers denkt dat dit een voortzetting is van Karnaval, en niet het begin van de Vasten. Zelf trek ik vanavond mijn oranje broek en frivole oranje hemd aan, ’t is tenslotte toch een Hollandse dag. Saluut Aruba, bye bye.

Prinsendam, woensdag 9 maart 2011

De laatste “All Aboard” hebben we gehad. Wat is de juiste term voor “All Aland”?



Panama, beyond the Canal

english Posted on 2011-03-09 03:51:58

Two days to go for Carnival, also in Panama. They are on a four day water throwing fest, de-inhibited by a liquid fest of sorts, beer being one of the sorts. The Prinsendam cannot dock in Panama City, as a matter of fact there are no commercial docking facilities. That would probably lead to a war anyway, with so many potential contenders for a limited number of piers. Then again, they are all in a hurry; as that was the raison-d’être of the canal in the first place.

I had signed up for a ride out to Indian territory. The canal, and the commerce that it has generated, has been overshadowing the other face of Panama: its pristine nature tracts. And to be sure, from our anchoring point, the skyscrapers of Panama City did not exactly provide any hint to the country’s real historical heritage either!

Yet, there are still seven indigenous tribes living in the rain forests of Panama, five in the East and two in the West. The readers, who like me, see Panama as split by the canal in North (Costa Rica) and South (Colombia) parts, better think of North as West and of South as East, as the Panamanians do. The trip started off with a bus ride of one hour, along a highway which was in a better state than the sound system on the bus. To make matters worse it looked as if the hearing impaired were sitting in the back, such that the front sitters started complaining when the guide turned up the decibels. Switching places would obviously have been an effective solution, were it not for the fact that the less mobile were also in the back of the bus …

We reached our destination without much more ado. The Indians hosts had come to meet us at the riverfront in traditional canoes. Although they were handcrafted they had left the paddles at home and used a powerful Suzuki outboard motor instead. Being narrow, relatively long and thus quite “mobile”, the boat balanced precariously around its longitudinal axis as it was being filled by the guests, many of them visibly unsure about their next step. Every boat took eighteen passengers, nine rows of two seats. Actually two “seats” was a one inch plank, across the full width, about one foot from the keel and probably three feet across at its widest. The embarkation was quite a spectacle to watch, judging by the many locals that had filled the landing area.

According to the brochure, we would reach the village after a thirty minute “glide” along the Rio Chagres. Not quite this time! To start with, the river turned out to give into a sizeable lake (many tens of square miles), which had been created when the canal was built (as drinking water reservoir). Its surface waters were not exactly flat either. Moreover, our “promoted paddler” ran out of gas, such that they had to organize a dynamic fill-up in the middle of the lake. It took almost an hour to reach the destination, but all in all a pleasant one! And time, well, time was not of the essence, not here and not then.

The village had organized a welcome party for the visitors on this Sunday morning: kids of all sizes, sexes and ages, a few young mothers and one older (wise?) man. All were dressed in traditional garb. In the case of the youngest kids that meant no garb. The novelty with this excursion was that it was organized by the Indians themselves: they made a conscious choice, in synch with the government, to complement their tribe’s income with tourism.

Nowhere was there any hint that they had (to) put up a show. We could see where they live, we could take pictures (not in the private dwellings), they explained (in Spanish) what they do and how they do it (a standard 20ft canoe is two months of hard work for seven able bodies), we could buy their artifacts of course, and nobody was begging. Although the villages of the Embera are isolated, allowing them to continue to adhere to culture and language, they are certainly not living in the wild. It was all relaxed, pleasant and instructive. I was lucky to bump into a resident (Greek) anthropologist as well; he explained how democratic and socially caring they all are where it comes to tribal affairs.

We spent about three hours in the village, including a tasty lunch of freshly broiled tilapia with plantain, served in a rolled-up palm leaf, followed by pine-apple and water melon. Imbibed with this new cultural experience, we returned to the canoes (easier loading this time around) and sped off to the other world.

As soon as we reached the lake we got a telling answer to an earlier question: why had we all received an “emergency poncho” when we boarded in the morning? A stiff breeze had developed over the Chagres “Lake” and hit us in full face, just to the right of the bow. Heaps of water spray was blown straight into us. Some passengers (which I had silently judged to be a touch over-cautious for eventual rain showers) had donned the cape before we had left, others had not. Even though I managed to hold the plastic more or less in front of me, I got thoroughly drenched.

It was Panamanian Carnival after all!

Prinsendam, Day 63 – Tuesday March 8th, 2011

On our way to the last (but one) “destination”



Duizend Regenbogen

nederlands Posted on 2011-03-09 03:47:35

…en tienduizend schuimwitte kristallen op blote bruine benen. Zo verging het in de vroege morgen (om 8u30!). De wind woei gestaag en hard, de kragen van de golven waren wit geborduurd – tot ze vergingen in sproeisel. En dat sproeisel had twee effecten. Het eerste was het mooiste: elk gordijntje, door de wind opgetild, gebogen en neergesmakt, lichtte voor één flitsend ogenblik in zijn kortstondig leven op als een regenboog. Het tweede was dat, na verloop van een half uurtje dekzitten en golvenkijken, mijn benen inderdaad bedekt waren met talloze zoutkorrels. Hoe kon de dag daarna nog stuk?

Niet dus. Eigenlijk was ik van plan om vandaag een beetje terug te blikken, alvorens ik morgen in het Koninkrijk Nederland arriveer. Inmiddels heeft men er mij attent op gemaakt dat er wel het één en ander aan praktische organisatie voor de “debarcation” ofte ontscheping te regelen valt. Het toeval wil – of misschien juist niet – dat ik onderweg van een goede vriend een e-mail had ontvangen die zich m.i. leent als voorbeschouwing, en op die manier enkele van de thema’s aansnijdt die ik sowieso had weerhouden. De auteur van dit verhaaltje is mij onbekend, maar hij zal deze publicatie zeker op prijs stellen.

Een klein lief meisje stond onder een luifel. Ze had juist boodschappen gedaan in de supermarkt, met haar mama. Ze zal ongeveer 6 jaar oud zijn geweest, dit prachtige roodharige sproetige beeld van onschuld. Het stortregende buiten. Je weet wel, dat soort regen dat goten en afvoerputjes doet overstromen, zo gehaast om de aarde te raken, dat het geen tijd had om de straal wat zachter te zetten. We stonden allemaal onder deze luifel aan de ingang van de supermarkt. We wachtten, sommigen geduldig, anderen ‘geïrriteerd’, omdat de natuur hun haastige dag in de war had gegooid.

Ik ben altijd wat dromerig als het regent. Ik verdwijn in het geluid en met het inzicht dat de hemel het vuil en het stof van de wereld afspoelt. Herinneringen van ‘rennen en spetteren’ als een ‘kind’ – zo zorgeloos spelen in je gedachten, als een welkome onderbreking van een voorbije dag met zorgen en stress. Haar stem was zo mooi toen ze de hypnotische trance onderbrak waar we allemaal in gevangen zaten.

‘Mama, laten we door de regen gaan rennen,’ zei ze. ‘Wat ?’ vroeg Mama. ‘Laten we door de regen gaan rennen!’ herhaalde ze. ‘Nee, lieverd. We wachten tot het wat minder wordt’ antwoordde mama. Het kind wachtte nog een minuutje en herhaalde: ‘Mama, laten we door de regen gaan rennen.’ ‘We worden doornat als we dat doen,’ zei mama. ‘Nee, dat zullen we niet, mama. Dat is niet wat je zei vanmorgen’ voegde het meisje eraan toe, terwijl ze aan haar mama’s arm trok.

‘Vanmorgen? Wanneer zei ik dat we door de regen konden rennen en niet nat zouden worden?’ Het meisje zei kalmpjes: ‘Weet je dat niet meer? Toen je met papa praatte over zijn kanker, toen zei je: ‘Als we hier doorheen geraken samen, komen we door alles heen!’ Iedereen was opeens muisstil. Ik zweer dat je niets anders hoorde dan de regen.

We stonden allemaal doodstil. De volgende minuten kwam er niemand en ging er niemand weg. Mama dacht even na over wat ze zou antwoorden. Sommigen zouden het weg lachen of haar voor gek uitmaken. Sommigen zouden zelfs negeren wat ze had gezegd. Maar dit was een moment van affirmatie in een kinderleven. Een moment van onschuldig vertrouwen, dat, wanneer het gevoed en verzorgd wordt, zal bloeien in geloof in de goede dingen en in de hoop van het leven.

‘Lieverd, je hebt gelijk. Laten we door de regen rennen. Als het zo moet zijn dat men ons vanuit hierboven nat laat worden, wel, dan hadden we misschien juist een wasbeurt nodig,’ zei mama. Daar gingen ze. We stonden daar allemaal te kijken en te glimlachen, toen ze daar vooruit sprongen tussen de auto’s door, en jawel, door de plassen. Ze hielden hun boodschappentassen boven hun hoofd.

Ze werden doornat. Maar ze werden gevolgd door enkele anderen die schreeuwden en lachten, als kinderen onderweg naar hun auto’s. Ja, ik ook. Ik rende en werd nat. Ik had ook een wasbeurt nodig. Omstandigheden of mensen kunnen je geld, je materiële bezittingen en je gezondheid wegnemen. Maar niemand kan ooit je dierbare herinneringen wegnemen… Vergeet daarom niet om ‘tijd’ te maken en de gelegenheden te pakken om elke dag herinneringen te maken. Voor alles en voor elk doel onder de hemel is er een seizoen en een tijd. Bewaar de zonnige dagen voor de donkere momenten.

Een vriend zond mij deze boodschap om mij te herinneren aan ‘het’ leven en de waarden in het leven… Samen een glaasje wijn, een frisse pint, een gezellige BBQ onder buren en vrienden, een terrasje, genietend van de dagdagelijkse dingen, een beetje humor… Ik hoop dat je het apprecieerde.

IK HOOP DAT JE STEEDS DE TIJD NEEMT OM DOOR DE REGEN TE RENNEN.

Ze zeggen dat het een minuut duurt om een speciaal persoon te vinden, een uur om hem te waarderen, een dag om van hem te houden, maar een heel leven om hem te vergeten. Stuur dit naar mensen die je nooit zal vergeten en vergeet niet om het ook naar de persoon te sturen die het naar jou gestuurd heeft. Het is een korte boodschap om ze te laten weten dat je ze nooit zal vergeten. Als je het naar niemand doorstuurt, dan betekent dat je gehaast bent. Neem de tijd om te leven! Houdt contact met je vrienden, je weet nooit wanneer je elkaar nodig hebt.

Van het ‘concert des levens’ heeft niemand een programma.

Prinsendam, dinsdag 8 maart 2011

Every day is a gift (lijfspreuk van de “Cruise Director”)



Panama Kanaal

nederlands Posted on 2011-03-08 04:36:42

Het lijkt erop alsof mijn vijfde zintuig, het gevoel, er enorm op vooruitgegaan is. Sommigen zullen dat zeker toejuichen! Anderen, de zwijgende meerderheid, zullen zich afvragen hoe supergevoelig ik dan wel moet geworden zijn. Welnu, héél gevoelig. Vannacht zouden we met stille trom vertrekken, om vier uur. Zeer rustig aan, beloofde de kapitein, want in en rond het Panama Kanaal is er nooit haast, tenminste als je op tijd bent. En dat weren we zeker.

En toch, en toch heeft dat trage, diepe en zachte gezoem van de motoren me gewekt. Om twintig na vijf kon ik het niet meer houden, dat jezelf altijd opnieuw wijsmaken dat je kunt en moet inslapen. Hoewel de lucht nog heel donker was, leek in mijn cabine tegelijk plots het licht aan te gaan, waarop ik buiten stapte. Op dat eigenste ogenblik passeerden we onder de “Bridge of the Americas”, het min of meer officiële begin van het kanaal, en daarnaast, bijna in het zenit, een zilveren Saturnus als stille getuige.

Over het kanaal ga ik niks vertellen wat je niet in Wikipedia kan lezen. De tocht doorheen het eerste stuk is indrukwekkend, vooral omdat er een aantal dingen zijn waaraan ik me niet had verwacht. Zelf kanaaljongen zijnde, zelf over de sasdeuren gelopen hebbende (in het vierde studiejaar,vandaar de archaïsche stijl), zelf te hebben gezien van hoe hoog naar hoe diep de boten zonken (in het oude sas van Kapelle een meter of twaalf denk ik) en behorend tot het ras van de ’s werelds grote sluizenbouwers (de Belgen), had ik zo de idee dat ik het allemaal wel al eens gezien zou gehad hebben.

Nederigheid siert de mens. Om te beginnen had ik nog nooit zoveel locomotieven op een rij gezien (op 2×2=4 rijen in feite). Dat die mastodonten vanop de kade de schepen voorttrokken en ze tegelijk met nauwkeurig manoeuvreren in het midden van de sluis hielden, door middel van een (computerondersteund?) trekkabelsysteem, was ook nieuw. Het meest verbazend vond ik dat die locomotieven – zij rijden op een tandradspoor, enkele meters verwijderend van de rand – nog nooit door een schip in het water waren gesleurd. Ongetwijfeld is daar hogere wiskunde of sterke lijm mee gemoeid, ook al dateert die van 1900.

Ik had evenmin ooit gezien hoe schepen van negentigduizend ton, en een veertigtal meter breed, in sluizen werden geleid met langs beide kanten een voetje overschot. Ik heb wel begrepen dat er soms eentje de muur kust, maar zelfs dat maakt er de krachttoer niet minder om. Tussen haakjes, het grootste schip dat door het kanaal kan is een panamax schip. Dat is nogal logisch, want daarom noemt het juist Pana-MAX. Voor de post-panamax schepen, die voorlopig nog rond Kaap Hoorn fietsen (zoals wij voor ons plezier hebben gedaan), worden er aan weerskanten van het kanaal nieuwe trajecten gebouwd, met nieuwe sluizen, die in 2015 zouden klaar zijn. Als ik het goed heb, werkt België daar zelfs aan mee.

Ik heb er niet mee gespot, nadat ik ze had gespot: de krokodillen waren eveneens van de partij, tenminste op het stuk voor het Gatun Meer. En het zijn geen kleine alligatortjes die langs de kant, tegen de rotsen, op de loer liggen. Het Gatun Meer is een verhaaltje op zich. Bij de constructie van het kanaal was dit het grootste kunstmatige meer van de wereld. Het is ontstaan nadat, via de zogenaamde “Culebra” doorsteek (hét engineering en explosie stuntwerk van de bouw), het water van de Pacific kon doorstromen tot in de bestaande bedding van de Rio Chagres (via wier bovenloop we gisteren bij de Embera Indianen zijn aanbeland). De indiaanse rivierbewoners werden “verhuisd” en die oude bedding is daarna een meer van vierhonderd vierkante kilometer geworden.

Eigenlijk is dit gebied overstroomd regenwoud geworden, en de eilanden zijn de hogere heuvels van voorheen. Het grootste van deze eilanden heeft, dixit de expert op de brug, meer boomspecies dan gans West-Europa samen. Dat is iets wat mij niet is opgevallen (sic). Wat me wel aansprak was dat de tocht over het meer een beetje een Amazonegevoel gaf: overal water en groene bomen, en altijd vogels. Het grote verschil was de kleur: in het Gatun Meer waren het variaties op groen, terwijl de Amazone variaties op bruin creëerde. Een flashback die op dit moment al geschiedenis is geworden.

Naast deze observaties zit ik nog met een hoop vragen. Bijvoorbeeld: ik heb de schepen enkel van Zuid naar Noord zien varen, ook al was elk van de drie sluizencomplexen een dubbele sluis, zodat één op kon gaan en één af. We zijn niemand tegengekomen, elkeen schoof gedwee in de zelfde richting naar zee. Een ander voorbeeld: hoe gaan kleine schepen en scheepjes door dit kanaal? Eénmaal per week? Waar ik ook mijn blik wendde, ik zag enkel grote schepen “on the move” (waarbij de Prinsendam met zijn kleine veertigduizend ton eerder een kleintje leek). En als je een zeilboot of een motorjachtje hebt, hoe word je dan beschermd tegen de wiegende massa’s naast je? Het zal allemaal wel opgelost zijn zeker? Tenslotte vraag ik me af hoe het met de mevrouw is die ze, in de eerste trap van de laatste sluizen van boord hebben gehaald en in een ambulance hebben weggebracht. Daarvoor heeft de sluis trouwens een klein half uur stil gelegen. Stilliggen kan dus ook!

In de Caribische Zee staat een verfrissende Atlantische wind. Het is gedaan met de zware warmte van dat evenaarsgebied langs de verkeerde kant van thuis! Ik ruik de Noordzee.

Prinsendam, maandag 7 maart 2011

De resterende dagen zijn op één hand te tellen



Kapitaal & Oerwoud

nederlands Posted on 2011-03-07 04:24:20

De laatste dag in de Grote Oceaan; morgenvroeg, om vier uur, licht de Prinsendam het anker, richting kleinere oceaan. We zullen hier dan een klein etmaal hebben gelegen. Nu ja, “gelegen” geeft een verkeerd beeld, want we tollen hier langzaam rond, in een vicieuze cirkel met het anker als middelpunt. Als je een paar uur weg bent geweest van je balkon wordt er een andere dia geprojecteerd – zoals ik aangaf, vicieus.

Het zicht op Panama City in de rijzende zon is de moeite waard. Als je zonder voorgaande reflectie ineens Panama City voor je ziet liggen dan schrik je wel effen – enfin, ik toch. Inderdaad, op één of andere manier beeld je je een stad in met wat hoge appartementsblokken en een resem “bel etage”-achtige optrekjes, in parallelle rijen naast, en boven of acher elkaar. Dat is trouwens de standaard manier van Spaanse stedenbouw, naar het illustere voorbeeld van Madrid. Welnu, Panama City heeft meer gemeen met Manhattan of Miami, dan met een grote Spaanse stad: wolkenkrabbers sieren de kuststrook, en laagbouw is ogenschijnlijk afwezig.

De stad, met inmiddels reeds anderhalf miljoen inwoners, is zowel een vakantieoord als een financieel centrum. Dat laatste heeft ongetwijfeld te maken met het Kanaal, maar eveneens ook met de faam als belastingsparadijs. In elk geval, zijn de “duty-free” shops niet uit het straatbeeld weg te denken. Mijn doel was noch shoppen, noch zonnen; ik wou, voor de laatste keer op deze reis, terug naar het oerwoud.

Panama is dan wel smallekens, maar er leven nog een zevental stammen in het oerwoud met hun traditionele taal en cultuur. Vijf ervan wonen in het Oosten, en twee in het Westen. Voor mezelf heb ik dat steeds als respectievelijk het Zuiden (Columbia) en het Noorden (Costa Rica) beschouwd, maar de Panamezen zien dat anders. Dit is, tussen haakjes, het soort problemen dat de Antwerpenaars met richting 1 en 2 zouden oplossen, zoals ze dat zo schitterend in hun metropool hebben uitgevonden, volgens de logische regel “als je weet vanwaar je komt, weet je ook welke richting je uit moet” (of oe-erde ni gooe?)

Een uur bus en een uur boot, dat was de tijd nodig om er te geraken. Het liep al direct mis in de bus. De slechthorenden zaten vanachter (ik ook, de uitzondering die …) en de luidspreker werkte slecht. Als de gids het volume verhoogde dan protesteerden de voorsten omdat het teveel lawaai was voor hen. De oplossing ware geweest om de achtersten van voren te zetten, en de voorsten vanachteren, maar die van vanachteren waren ook de minst mobiele, en dus is de gids continu op en neer gelopen, zoals een “zwis” (huissier?) dat deed, heel veel vroeger, in de kerk.

Hoewel Panama niet arm is (het kanaal alleen genereert vijf miljard dollar per jaar aan inkomsten), liggen de wegen en dorpen er slordig bij. In mijn boek staan ze op de tweede plaats, na Peru. De meeste huizen in de dorpen zijn van steen met quasi altijd daken van ijzeren golfplaten. Wat me opviel is dat er ontiegelijk vele vrachtwagens zijn, en ze staan allemaal stil. Het is zondag vandaag (en vijf dagen verlof wegens karnaval) en dan is dat begrijpelijk maar ik kan me niet voorstellen dat ze allemaal rondrijden want dan is er geen plaats meer voor andere tuigen.

De boot voor de tweede etappe bleek een kano te zijn. Hoewel hij voorzien was van een 40Hp Suzuki buitenboordmotor, was hij smal en “beweeglijk”, vooral rond zijn lengteas. Ik kan de lezers verzekeren dat het niet makkelijk is om met twee stokken en twee benen een achttal tweezitbanken (een plank over de breedte van de kano), en slecht horen maakt het er niet makkelijker op. Volgens de brochure was dit een tocht van een half uur over de rivier Rio Chagres. Welnu, ten eerste bleek die rivier eerst een groot meer te zijn (gemaakt als drinkwater reservoir bij de bouw van het Panama Kanaal) en ten tweede duurde die tocht een uur, daarin tien minuten meegerekend voor een “overtankbeurt” aangezien wij zonder brandstof waren gevallen.

Ach, het maakt allemaal niet zoveel uit want tijd hebben zij, en wij in feite ook, in overvloed. ’t Is maar dat ik niet kan zwemmen, ook al ziet het water er aanlokkelijk uit! We hadden wel allemaal een zwemvest aangesjord gekregen maar mijn rugzak zat daaronder vastgemaakt, net als mijn camera en mijn Australische trekhoed, en ik wist dus zeker dat ik geen schijn van kans zou hebben, mocht …. Een goede kano is goud waard. (Een boot maken van een meter of zeven is, met een achttal man, twee maanden werk, inclusief een week om de juiste boom te vinden!)

Het leuke aan dit bezoek was dat deze stam het ganse opzet rond toeristen mee organiseert. Dat is ook hun enige bron van inkomsten. Ze leven uiteraard in en van het woud maar hoeven zich voor de bezoekers niet als “wilden” te gedragen. Zij leggen uit (enkelen spreken Spaans, en die taal wordt heden ten dage aan de kinderen vanaf zes jaar onderwezen) hoe zijn allerlei voorwerpen en stoffen maken aan de hand van natuurlijke producten. Allemaal zeer interessant en ongedwongen. Er wordt niet gebedeld, foto’s nemen is geen probleem; in zekere zin is het een commerciële transactie waarbij zij hun cultuur ten toon spreiden en uiteraard ook hun “artifacts” te koop aanbieden. Dat laatste gebeurd in een grote stamhut waarin elke van de twintig families een tafel heeft. Volgens een Griekse antropoloog die ik daar tegen het lijf liep, zijn zij, binnen de stam en het dorp, zeer democratisch en sociaal ingesteld. Het was een aangename en eerlijke kennismaking.

Omdat dit stukje anders te lang uitloopt en het morgen Rosenmontag is, zal ik het hierbij laten, echter niet zonder iets te zeggen over de terugtocht. Karnaval in Panama is natuurlijk drinken en dansen, zoals overal, maar heel specifiek wordt er te en te onpas met water gegooid. Welnu, de kanotocht terug was tegen de wind in … na een vijftal minuten werd de rivier terug een meer. De volgende twintig minuten heeft het water gegutst van jewelste, niet vanuit de hemel maar vanaf de kiel. Niettegenstaande mijn inderhaast uitgepakte plastieke poncho, die ik als “schild” gebruikte, was ik drijfnat aan armen en benen. Zo heb ik een stukje Panamees karnaval ondergaan!

Prinsendam, zondag 6 maart 2011

Op een boogscheut van de Caraïben



Diversity & Energy

english Posted on 2011-03-06 04:39:15

We are now battling the northeasterly trade winds, plowing north to Panama, with Ecuador fading away in the South. It is an interesting place, Ecuador: the land, its people, the economy, the society, as well as the air traffic control.

I mention the latter only because I had firsthand experience with it. Indeed, we flew from Manta, where we were docked, to Quito in the early morning; clockwork orange, in a brand new A319, with free snacks and coffee. The return flight was a different story though. Our flight was “in suspense” because the Control Tower in Manta had experienced catastrophic failure, whatever that may mean. Eventually, we were rerouted to the “old, small airport”. A 30-seat Dornier 328 propjet – my maiden flight – brought us back to the old and small airport just before scheduled sailing time.

That was the surprising end to a surprising day, for Ecuador (at least the little that I have seen and heard from it) is a unique place in many respects. For one thing, the land has beauty to offer to anyone’s preference and likings: from coast and beaches, to mountains and valleys, plus a stretch of vibrant jungle, it is there for the picking. Some of that jungle is virtually unexplored or intentionally left alone, for the Huaroani and related tribes, while another part is the engine for the country as it produces the black gold.

The other important diversity concerns the people. Ecuador “sports” around thirty different ethnicities. They derive from African, Indian and Spanish origin, mixed in various ways. In certain regions there is still a large original indigenous population, which, in their own right, is quite diverse, identifiable by language, physical environment and traditions, owing to the many natural barriers all over the country. I was told that in the province of Chimborazo, for example, one ethnically homogenous group is spread over thirty villages across the mountains, while they dress ostensibly different from place to place and maintain small linguistic peculiarities.

Quito is, of course, a little bit of melting pot. The many beautiful women walking on the streets testify to that as well. As far as I can tell, this city has the highest density of female beauty in South America. (Other observers confirmed this conclusion regarding beautiful men). It is a rather unique place: three million people, on a 2400m (8000ft+) high alpine plain, enclosed by two cordilleras, with a nearby towering and active volcano measuring almost 6000m (18000ft). But that is not all, Quito also has taken care of its historical architectural heritage, which is a jewel (and UNESCO protected).

Centerpiece of these buildings is the plethora of churches. Every important order of monks or nuns has built a temple in Quito, from the sixteenth century onward. The most spectacular church, flanked nowadays by the neo-classical building that is the Central Bank, is the baroque Jesuit Cathedral. While I have visited all kinds of churches during my global wanderings, I have never seen such an expensively decorated interior as in this place: on walls, pillars, altars and roofs you see gold hanging, standing and shining. Artfully sculpted or just richly applied, the yellow metal is everywhere. If any adventurer ever wondered where the “Gold of the Amazon” was hidden, he should have started here! Of course, they also built schools, for indeed, their main business was education.

The currency of Ecuador is the US Dollar. Ten years ago that looked like a great move to stop the runaway hyperinflation. And even today it finds broad support; to quote our guide: it was the appropriate way to prevent politicians from printing money and to make sure that all Ecuadorians, and not just politicians, had dollar denominated, inflation-protected bank accounts. This strategy is comparable to what Greece opted for in Europe, except that they still did not manage their budget (and were hiding deficits, of course). Part of the reason why this has worked in Ecuador is … black gold. The latter may also explain why new politicians started to talk about reverting back to a “national currency”.

Oil was found in the Amazon basin about ten years ago. It enriched not only the state, it also brought prosperity to the country, and especially to the oil workers during the boom of 2006-8. As their bonus was linked to company profits many made ten times their yearly salary in bonus payments for a few years. That luck did not befall tuna fishermen and coca workers but, because of the additional income, which the state in party redistributed, Ecuadorians enjoy free healthcare, education (including university), unemployment benefits and … subsidized gas. The latter explains undoubtedly why one sees many cars and a lot of late model cars, as well as real traffic jams, a sight unseen since Buenos Aires.

Of course, I also went to “La Mitad del Mundo”, the place at opposite ends of the continent from Macapà, in Brazil. Actually, it is here that (primarily) French scientist made the first exact scientific measurements about the earth’s equator. And, of course, I had my picture taken with one leg in the Northern and one in the Southern Hemisphere, simultaneously! The journey (journée) in Ecuador was a welcome reprieve from the choc of Peru: diversity and energy, both figuratively and literally. And there was lots of joy on the streets – Carnival is around the corner, as well!

Prinsendam, Day 60 – Saturday March 5rd, 2011

Ready for tackling the Panama Canal!



Kampioenen in Diversiteit

nederlands Posted on 2011-03-06 04:32:15

Dat zou een etiket kunnen zijn om op Ecuador te plakken. Die idee schoot me te binnen toen we in de toren van “La Mitad del Mundo” stonden, op de evenaar. Natuurlijk had elke zichzelf respecterende toerist toen al met één been in het Noordelijke en met één been in het Zuidelijk halfrond gestaan (tegelijkertijd!!).

Die toren is qua inrichting vergelijkbaar met de IJzertoren: met de lift naar boven, en dan met de trappen naar beneden waarbij op elke verdieping een expositie staat. Welnu, die expositie ging over de verschillende ethniën in Ecuador. In Vlaanderen ben je over dat onderwerp, tenminste volgens de teneur van de expositie, snel over uitgepraat maar in Ecuador is dat een heel lang, interessant en mooi verhaal. Over het ganse grondgebied leven wel dertig verschillende herkenbare groepen. Hun eigenheid heeft veelal te maken met afkomst, taal en levensgewoonten; sommigen hebben zelfs, min of meer binnen de perken van de nationale wetgeving, hun eigen justitie behouden.

Blijkbaar wordt die diversiteit, waarbij ook specialisatie in beroepen hoort, ervaren als een rijkdom. Los van de paar resterende afgezonderde stammen in het oostelijk oerwoudgebied, is de katholieke kerk, door de eeuwen heen, een bindende kracht geweest die wellicht de basis heeft gevormd voor een soort van universeel Ecuadoriaans rechtvaardigheidsgevoel. Wat betreft “de kerk” zal ik daar geen verder commentaar aan toevoegen behalve dat ik, onnoemelijk veel kerken in de wereld bezocht hebbende, geen enkele, maar dan ook geen enkele kerk heb gezien die zo ontzaglijk veel goud aan muren, pilaren, altaren en plafonds heeft hangen, staan of plakken als de Jezuïtenkerk van Quito.

Ook in andere opzichten is Quito een unieke stad. Om te beginnen ligt ze 2400m hoog, in een 45km langgerekte “alp”, tussen de westelijke en de oostelijke cordillera van de Andes, vlak onder een bijna 6000m hoge vulkaan die zelfs niet uitgedoofd is. En, laat ik het éénmaal zeggen, alvorens ik het zou vergeten: met de grootste dichtheid van mooie vrouwen in gans Zuid-Amerika (en ver daarbuiten). Tussen haakjes die vaststelling zou ik gelden voor mannen, heb ik uit andere bronnen vernomen. En dat alles duidt nogmaals op de voordelen van diversiteit, zolang er maar vriendschappelijke betrekkingen zijn!

Waarschijnlijk is de opgang van dit land begonnen met het vinden van olie (in het Amazonebeken) een tiental jaren geleden. Hoewel Manta, havenstad waar we aangemeerd waren, zichzelf de wereldhoofdstad van de tonijn noemt, en hoewel ze de beste cacao en koffie telen in de laaglanden en de mooiste bloemen in de sierra’s (tussen de cordilleras), heeft de olie er uiteindelijk voor gezorgd dat elke inwoner gratis gezondheidszorg krijgt, gratis onderwijs krijgt tot en met universiteit en dat er behoorlijk veel auto’s, ook nieuwe, rondrijden. Het feit dat de benzine vijfentwintig eurocent per liter kost zal aan dat laatste ook niet vreemd zijn.

Ander markant feit is dat Ecuador als officiële munt de Amerikaanse dollar heeft. Dat heeft niet veel te maken met “vriendjes met de USA” (de president is eerder het tegenovergestelde) maar een beslissing van tien jaar geleden om de politieke klasse de macht te ontzeggen om geld te drukken (de facto devalueren) als het hen goed uitkwam! Inmiddels is er druk vanuit de politiek om dit te veranderen. Trouwens de populariteit van Rafael Correa is serieus gemilderd na de invoering van een maandelijks “leefloon” van $40 voor diegenen die, zoals wordt gezegd, “niet wilden werken”. Natuurlijk brengt dat wel wat stemmen op, zoals dat ook o.a. in België al is bewezen.

Dat brengt me bij “stemmen”. Ecuador heeft in feite stemplicht maar, in tegenstelling tot Peru (waar niet gaan stemmen een half minimum maandloon boete kost), hebben ze hier een beter systeem gevonden. Er zijn geen boetes, echter heb je voor quasi elke sociale dienst of sociaal voordeel (bv. halve prijs voor busvervoer, benzine, pensioen, reispas, e.a. …) heb je een kaartje nodig dat wordt afgeleverd indien, en nadat, je gaan stemmen bent. In feite komt het erop neer dat je niet als ingezetene burger wordt aanzien als je niet gestemd hebt. Het zal de Huaroani in het oerwoud een zorg zijn, maar voor de meerderheid van de inwoners ligt dat wel anders.

Hoewel ik er slechts een klein stukje van heb gezien, denk ik dat Ecuador in zijn geheel een prachtig en vooral boeiend land is, waarbij je als bezoeker een veelheid van interessante fenomenen tegenkomt. Het landschap – ook vanuit de lucht – ziet er enig én verrukkelijk uit. Zelfs in Quito is de verscheidenheid van mensen en klederdrachten opvallend; over het algemeen hangt er een positieve en luchtige sfeer – er is ambiance. Ik heb me laten vertellen dat de provincie Chimborazo ( waar ook de hoogste berg van de wereld staat, gemeten vanaf het centrum van de aarde!) een dertigtal dorpen telt, naar Zuid-Amerikaanse normen wellicht allemaal even groot in oppervlakte als de provincie Brabant, waarvan de inwoners zich telkens anders kleren.

We varen nu aan Columbia langszij om morgen voor Panama City voor anker te gaan. Het is warm aan de evenaar en vanmiddag werd het voor sommigen aan boord nog wat heter. Immers, er schijnt een zeemanstraditie te bestaan waarbij een “marinier” gedoopt moest worden door Koning Neptunus indien hij de evenaar had overschreden (Dat zal wel een Noordelijke traditie zijn, voor diegenen die aan de onderkant van de aarde hadden gevaren, zonder eraf te vallen). Grosso modo verloopt dat zoals een studentendoop met veel plakkerig gewrijf en gedoe, nadat ze eerst een vis op de mond hebben gekust. Een grote zalm met opengesperde muil kussen lijkt me niet direct erg smakelijk – het hoort bij de fun op het dek, aan de “swimming pool”!

Prinsendam, zaterdag 5 maart 2011

Op een boogscheut van de poort naar de Atlantische Oceaan



Anders dan Anders

nederlands Posted on 2011-03-05 04:43:44

Mijn dag is zeer vroeg begonnen, om vier uur kwart. We lagen stil te wachten op de piloot van de haven van Manta, in Ecuador, die om vijf uur kwart verwacht werd. Ik had (weer) heel slecht geslapen. Het moge duidelijk zijn dat ik in het evenaargebied aanzienlijk slechter slaap dan ergens anders op deze aardbol. Ik geraak met mijn hersengolven nooit tot in de zoete dromen, maar wordt voortdurend wakker tussen enkel verkapte beelden.

Volgens mijn tafelgenoot-chirurg, die in een aantal opzichten even verslaafd is aan rapsodische speculaties als ikzelf, zou het kunnen te maken hebben met het feit dat onze diurnale ritmes mede worden bepaald door metaalproteïnes. En aangezien we op deze plek “het verst” mogelijk van de magnetische polen toeven … capite? Mijn eigen speculatie had te maken met het feit dat, aangezien de straal van onze draaiing hier inderdaad maximaal is, de lineaire snelheid waarmee we rondtollen ook veel groter is dan thuis (bijna tweemaal zelfs). Ach, misschien is het gewoon de vochtige warmte, of de warme vochtigheid, wie zal het zeggen? Het leven heeft nog vele geheimen, maar van die geheimen zelf lig ik zeker niet wakker.

We waren vandaag dertien uur onderweg, naar Quito, en ik voel me redelijk vermoeid, ook al omdat Quito ineens bijna drie duizend meter hoger ligt. Na een “hop” van vijfendertig minuten per splinternieuwe A319 was het heerlijk koel met deugddoende droge, frisse lucht. Onze terugkeer was uiteindelijk problematischer: de verkeerstoren in Manta (waar het schip aangemeerd lag) was “uitgevallen”. Met een uur vertraging zijn we, met een dertig-zitjes Dornier propjet nog wel, tenslotte op het kleine vliegveld in Manta geraakt, doorheen een doolhof van alle-soorten-grijze wolkentorens.

Over het bezoek aan Quito zelf ga ik morgen uitweiden, wegens tijdsgebrek vandaag. Dat heeft ook te maken met het feit dat om 23u de “Show van de Indonesiërs” wordt opgevoerd. Dat zijn de gasten die kamers en restaurant verzorgen en die dat, wat mij betreft, schitterend doen. Ik kan het niet over mijn hart krijgen dat ik morgen met hen over hun prestatie geen conversatie zou kunnen hebben, laat staan dat ik hen, met kennis van zaken, wil kunnen feliciteren met hun optreden. Ik ben doodgewoon verplicht om, om elf uur, in de “Showroom at Sea” mijn opwachting maken. En daarna, wel daarna komt het zandmannetje – willen of niet.

Trouwens morgen is het dag 60, de laatste verandering in het voorste cijfer! Vanaf dan is het aftellen en samenvatten geblazen, hoewel het oerwoud van Panama en het belastingsparadijs van Aruba nog wat verrassingen kunnen brengen!

Prinsendam, vrijdag 4 maart 2011

En Karnaval hangt ook in de lucht …!



Patron Saint of Lost Causes

english Posted on 2011-03-04 04:17:08

Peru is a country of about five hundred thousand square miles (1.3m km²) and has just under thirty million inhabitants, one third of them residies in Lima, or around it (depending on where one cares to draw the city limits).

We docked in Callao, one of Lima’s forty-three districts and a busy port. It was six in the morning. The whole night the foghorn had been producing its basal noise, presumably with a frequency that was in some way proportional to the thickness of the fog – or the wakefulness of the bridge officers. (I bet it was the former).

The Humboldt Current, who causes this pea soup of sorts, glues the fog over thousands of miles to the coastline, stretching from well into Chile to the Southern shores of Ecuador (equivalent to a fog from Oslo to Lisbon, and potentially stretching all the way to Dublin in summer). Our guide would translate this in straight and simple English: Lima is a city where it never rains and where it is always foggy; therefore the sun shines “poco”. He added “unfortunately” to the statement, which would prove to be his favorite word during the entire day.

Three hundred years ago Lima must, in terms of architecture, have been a pearl of capital city. What is now called the “colonial town” holds the forlorn promise of class and riches. The classical Spanish baroque style is in abundant evidence, mimicking in every street something of the Plaza Mayor in Madrid, albeit embellished by the pure and varied palette of colors that reveal its profound “southern”-ness. The Plaza Mayor of Lima proper was occupied by hunger strikers, including their cardboard squats and babies to boost, who were demanding (at least) work. From closer range the buildings looked in obvious decline, and many in disrepair. That started in the eighties, and our guide added that the area was dangerous at night, unfortunately.

The neo-classical part of Lima is, in a less cozy but more monumental way, just as impressive. And it is well kept. That has everything to do with the simple fact that it is the place where the current powers hold office: the presidential palace, the mayoral palace, the “social club of Lima”, the cathedral and Episcopal Palace, the Franciscan Monastery, the headquarters of the banks, as well as related institutes and institutions. The parks, filled with perennial rainbows of blossoming flowers, give it all a relaxed and pleasant atmosphere.

It is safe too, a feature helped along by four kinds of police: the tourist police, the traffic police, the security guards and the military-like police. In front of the presidential palace that array of protection is further complemented by the ceremonial guards, as well as by Special Forces (with impressive firepower). Peruvians want to make sure that their President is truly safe, and this central square is appropriately called “Plaza de Armas”.

In terms of living comfort, Lima can actually be summarily categorized as four different cities. The smallest is the official Lima, described above. The second smallest is the rich Lima, occupying a nice stretch of ocean front, and sporting all the luxury hotels, designer stores, fine restaurants, .. all the modern works! Furthermore there is the poor Lima and the poorest Lima. I have no way of knowing which one of the latter is the “biggest” but surmise that the favela’s, hanging off the hillsides (much like in Rio) are tops in numbers. These numbers keep growing fast, naturally as well as through “immigration”, unfortunately. Noteworthy is that, in the poor Lima, the “less poor” (perhaps the well-off) secure their public streets at night by means of a steel gate.

The average annual GDP per head is five thousand dollars. (By the way, this compares with a salary of eight thousand dollars per month for one of Lima’s district mayors or any member of parliament). Thirty-six percent of Peruvians live below the (Peruvian) poverty line; twelve percent are labeled “extremely poor”. Estimates put the number of poor people in Lima province at 75%, unfortunately.

Effective health care is out of reach for most, certainly for those without a job, even if temporary! Even official burial can be a stretch. Education till sixteen is mandatory and, in the city proper, logistically possible, but higher education is, notwithstanding admission exams (the next ones are advertized country-wide on billboards for March 27th), only attainable for the rich (private universities, expensive) and for the well-connected (public schools, for free). The academically best students rarely make it to university, unfortunately.

Let me try and summarize the spirit of this country by what I witnessed at the Franciscan Church on Monday, February 28th. We had been visiting the 16th century Monastery, founded by the priest that accompanied Pizarro when he killed Atahualpa, the last Inca emperor, I believe. Exiting from the well-kept monastery, I entered the attached church where, surprisingly on a Monday morning at eleven, there was a mass in “full swing”. The church was filled with kneeling people in the center, and a spate of ostentatiously praying believers in the aisles.

It was very quiet though, as the Consecration was in progress. I stood still myself, in deference for all this devotion. After they prayed “Our Father” – in real Spanish, which was a reprieve from all the other deviating idioms that I had heard until now – they wished one another “peace”; this is one of the more recent, worldwide innovations in the rite. As I left the church, I could not avoid thinking that, where poverty reigns, keeping the peace must be a priority. (Remember Egypt?!)

Outside of the building a long, long queue of people had formed, stretching for hundreds of yards. They were mostly women and children, all holding bouquets of colorful flowers. Flowers are cheap in Lima, they grow everywhere. But why are all these people here, and on a Monday? I asked the guide. Well, he replied, on the 28th of every month there is a special mass in this church in honor of San Juan from Somewhere (I forgot from where). That man is the patron saint for the “Lost Causes”, for those that are at their wit’s end, in utter despair, unfortunately. Although I was utterly stunned, I understood the logic: if there is nothing else to hope for, one can always offer a few flowers to gain the favor of a saint, every month again or, perhaps, only once a month. And in October they celebrate the big mass, to thank the saint for all the good deeds. It comes across as cynical, and I think it is, just as our guide sounded, unfortunately.

To be sure, Charles Darwin tells, mutatis mutandis, by and large a similar story about Lima and Peru in his travels on the Beagle. Moreover, he visited the land just after the revolution and the independence, which are times, one would think, that are full of energy and optimism. If those were still present at all then, they definitely were canalized by the military, the landlords (fundadores) and the church in the ensuing and unending power struggles. Darwin described Peru as the most depressing country of the continent. I agree, so far.

If you add the recent history into the picture, Peru made the greatest strides towards daily normalcy (eradication of the gruesome Shining Path guerilla)and economic growth during the presidency of Fujimori, from 1990 till 2000. He was a democratically elected president (who, no doubt, intended to change the constitution to get elected for another term). Today he is in jail in Peru, charged with corruption, authoritarianism and human rights abuses. I cannot pass judgment on his alleged crimes but I am unequivocally convinced that there are no other “powers” (be they oligarchy, military or church) in this dirt poor country that are free of those same (capital) sins.

Peru is, in the end, a very cynical country, from top layers to bottom strata, albeit in different ways, unfortunately. With new presidential elections coming soon, I will have to hurry to re-read Vargas Llosa’s “El Pez en el Agua” to appreciate better what I have witnessed here during these three short days.

Prinsendam, Day 58 – Thursday March 3rd, 2011

En route to the northern hemisphere, after one more southern stop



Next »