De laatste dag in de Grote Oceaan; morgenvroeg, om vier uur, licht de Prinsendam het anker, richting kleinere oceaan. We zullen hier dan een klein etmaal hebben gelegen. Nu ja, “gelegen” geeft een verkeerd beeld, want we tollen hier langzaam rond, in een vicieuze cirkel met het anker als middelpunt. Als je een paar uur weg bent geweest van je balkon wordt er een andere dia geprojecteerd – zoals ik aangaf, vicieus.
Het zicht op Panama City in de rijzende zon is de moeite waard. Als je zonder voorgaande reflectie ineens Panama City voor je ziet liggen dan schrik je wel effen – enfin, ik toch. Inderdaad, op één of andere manier beeld je je een stad in met wat hoge appartementsblokken en een resem “bel etage”-achtige optrekjes, in parallelle rijen naast, en boven of acher elkaar. Dat is trouwens de standaard manier van Spaanse stedenbouw, naar het illustere voorbeeld van Madrid. Welnu, Panama City heeft meer gemeen met Manhattan of Miami, dan met een grote Spaanse stad: wolkenkrabbers sieren de kuststrook, en laagbouw is ogenschijnlijk afwezig.
De stad, met inmiddels reeds anderhalf miljoen inwoners, is zowel een vakantieoord als een financieel centrum. Dat laatste heeft ongetwijfeld te maken met het Kanaal, maar eveneens ook met de faam als belastingsparadijs. In elk geval, zijn de “duty-free” shops niet uit het straatbeeld weg te denken. Mijn doel was noch shoppen, noch zonnen; ik wou, voor de laatste keer op deze reis, terug naar het oerwoud.
Panama is dan wel smallekens, maar er leven nog een zevental stammen in het oerwoud met hun traditionele taal en cultuur. Vijf ervan wonen in het Oosten, en twee in het Westen. Voor mezelf heb ik dat steeds als respectievelijk het Zuiden (Columbia) en het Noorden (Costa Rica) beschouwd, maar de Panamezen zien dat anders. Dit is, tussen haakjes, het soort problemen dat de Antwerpenaars met richting 1 en 2 zouden oplossen, zoals ze dat zo schitterend in hun metropool hebben uitgevonden, volgens de logische regel “als je weet vanwaar je komt, weet je ook welke richting je uit moet” (of oe-erde ni gooe?)
Een uur bus en een uur boot, dat was de tijd nodig om er te geraken. Het liep al direct mis in de bus. De slechthorenden zaten vanachter (ik ook, de uitzondering die …) en de luidspreker werkte slecht. Als de gids het volume verhoogde dan protesteerden de voorsten omdat het teveel lawaai was voor hen. De oplossing ware geweest om de achtersten van voren te zetten, en de voorsten vanachteren, maar die van vanachteren waren ook de minst mobiele, en dus is de gids continu op en neer gelopen, zoals een “zwis” (huissier?) dat deed, heel veel vroeger, in de kerk.
Hoewel Panama niet arm is (het kanaal alleen genereert vijf miljard dollar per jaar aan inkomsten), liggen de wegen en dorpen er slordig bij. In mijn boek staan ze op de tweede plaats, na Peru. De meeste huizen in de dorpen zijn van steen met quasi altijd daken van ijzeren golfplaten. Wat me opviel is dat er ontiegelijk vele vrachtwagens zijn, en ze staan allemaal stil. Het is zondag vandaag (en vijf dagen verlof wegens karnaval) en dan is dat begrijpelijk maar ik kan me niet voorstellen dat ze allemaal rondrijden want dan is er geen plaats meer voor andere tuigen.
De boot voor de tweede etappe bleek een kano te zijn. Hoewel hij voorzien was van een 40Hp Suzuki buitenboordmotor, was hij smal en “beweeglijk”, vooral rond zijn lengteas. Ik kan de lezers verzekeren dat het niet makkelijk is om met twee stokken en twee benen een achttal tweezitbanken (een plank over de breedte van de kano), en slecht horen maakt het er niet makkelijker op. Volgens de brochure was dit een tocht van een half uur over de rivier Rio Chagres. Welnu, ten eerste bleek die rivier eerst een groot meer te zijn (gemaakt als drinkwater reservoir bij de bouw van het Panama Kanaal) en ten tweede duurde die tocht een uur, daarin tien minuten meegerekend voor een “overtankbeurt” aangezien wij zonder brandstof waren gevallen.
Ach, het maakt allemaal niet zoveel uit want tijd hebben zij, en wij in feite ook, in overvloed. ’t Is maar dat ik niet kan zwemmen, ook al ziet het water er aanlokkelijk uit! We hadden wel allemaal een zwemvest aangesjord gekregen maar mijn rugzak zat daaronder vastgemaakt, net als mijn camera en mijn Australische trekhoed, en ik wist dus zeker dat ik geen schijn van kans zou hebben, mocht …. Een goede kano is goud waard. (Een boot maken van een meter of zeven is, met een achttal man, twee maanden werk, inclusief een week om de juiste boom te vinden!)
Het leuke aan dit bezoek was dat deze stam het ganse opzet rond toeristen mee organiseert. Dat is ook hun enige bron van inkomsten. Ze leven uiteraard in en van het woud maar hoeven zich voor de bezoekers niet als “wilden” te gedragen. Zij leggen uit (enkelen spreken Spaans, en die taal wordt heden ten dage aan de kinderen vanaf zes jaar onderwezen) hoe zijn allerlei voorwerpen en stoffen maken aan de hand van natuurlijke producten. Allemaal zeer interessant en ongedwongen. Er wordt niet gebedeld, foto’s nemen is geen probleem; in zekere zin is het een commerciële transactie waarbij zij hun cultuur ten toon spreiden en uiteraard ook hun “artifacts” te koop aanbieden. Dat laatste gebeurd in een grote stamhut waarin elke van de twintig families een tafel heeft. Volgens een Griekse antropoloog die ik daar tegen het lijf liep, zijn zij, binnen de stam en het dorp, zeer democratisch en sociaal ingesteld. Het was een aangename en eerlijke kennismaking.
Omdat dit stukje anders te lang uitloopt en het morgen Rosenmontag is, zal ik het hierbij laten, echter niet zonder iets te zeggen over de terugtocht. Karnaval in Panama is natuurlijk drinken en dansen, zoals overal, maar heel specifiek wordt er te en te onpas met water gegooid. Welnu, de kanotocht terug was tegen de wind in … na een vijftal minuten werd de rivier terug een meer. De volgende twintig minuten heeft het water gegutst van jewelste, niet vanuit de hemel maar vanaf de kiel. Niettegenstaande mijn inderhaast uitgepakte plastieke poncho, die ik als “schild” gebruikte, was ik drijfnat aan armen en benen. Zo heb ik een stukje Panamees karnaval ondergaan!
Prinsendam, zondag 6 maart 2011
Op een boogscheut van de Caraïben