Totnogtoe ben ik er niet in geslaagd om doorheen een “landing” te slapen. Het zou vanmorgen niet anders zijn. Toen het geluid van de motoren wat van toon veranderde, was ik klaarwakker. Het was iets voor zessen en de donkerte werd enkel onderbroken door een dikke rechte streep licht aan stuurboord. Montevideo! Met nadruk op de vídeo ….
…. want de “monte” kon ik niet onderscheiden. Dat had meer te maken met zijn molshoop allures dan met het zand in mijn ogen. Volgens de romantische traditie zou een matroos op het schip van Magellaan, in 1520, uitgeroepen hebben: “Monte vidi eu” – ik zie de berg. Volgens historici zit de romantiek vervat in oude cartografische gewoontes. De stad werd gesticht in het begin van de 17de eeuw, vlakbij een berg. Deze berg was de zesde in de rij, als je de heuveltjes begint te tellen bij het begin van het estuarium van de Rio de la Plata, van oost naar west: MONTE VI DEO. De “VI” staat voor zes, en “DEO” voor “Del Este al Oeste”.
Zes keer groter dan België met drie keer minder inwoners – quasi allemaal van Europese afkomst – betekent gewoon dat het land leeg is. In Montevideo zelf leeft ongeveer 40% van de bevolking. Het is alvast geen stad om, zoals de Michelin het zou zeggen, een omweg te maken. Als er al een ster wordt gegeven is het gewoon omdat er wat “hoofdstedelijke gebouwen” staan, zoals o.m. het buitenissige parlementsgebouw; in Montevideo worden die aangevuld door een aantal merkwaardige “tempels” die honderd jaar oud zijn, zoals de opera en het “Estadio Centenario”, de voetbaltempel waar Uruguay in 1930 de eerste FIFA wereldtitel binnenhaalde.
Het echte centrum is een paar vierkante kilometer groot, en doet aan een provinciale grootstad denken, à la Bilbao, Oporto of, met een beetje goede wil, Bordeaux. Buiten dit kleine rijk- en druk-aandoende stadsdeel is het een beetje wenen met de pet op. De mooie gebouwen uit het begin van de 20ste eeuw zijn vervallen en niet onderhouden, en ertussen, schamel en verdoken, staan vierkante huisjes, laag en scheef, waar de stroop niet van de muren loopt. Buiten de stad zelf worden de huisjes nog kleiner, de straten stoffiger en de mensen krommer.
En dan kom je in … de wijde, eentonige natuur, hier en daar onderbroken door wat koeien, en dubbel zoveel schapen. Omdat ik een gewaarschuwd man was, had ik, het dubbele waard zijnde, mijn voorzorgen genomen en een bezoek aan een lokaal wijngoed gepland. Onder de hete zomerzon waren de druiven gulzig aan het rijpen; vorige week was voor de eersten (chardonnay) de pluk begonnen. De gids/oenologe vertelde gretig over de acht variëteiten die ze hadden aangeplant. Als puntje bij paaltje kwam was 80% van het areaal in feite bestemd voor lokale druiven: de “tanat” en de “marsalin”, in Europa totaal onbekend.
Zo een bezoek is niet compleet zonder proeverij. Die proeverij, mede dank zij het lekkere gebraden vlees, mocht er zijn. De beste wijn was middelmatig en wit (chardonnay-viognier) maar de toemaatjes waren van hoge kwaliteit, zoals te zien is op de foto. Het was de bedoeling dat we het onderscheid zouden leren ontdekken tussen de Uruguese en de Argentijnse tango. Dat is niet echt gelukt want iedereen was te zeer afgeleid door andere bewegingen dan die van de voeten!
Inmiddels varen we op de Rio de la Plata. Er staat een harde wind en het estuarium heeft een wit kuifje. Aangezien het zeer ondiep is – elk kwartier klinkt het alsof de schroeven door de modder ploeteren – valt de hoogte van de golven mee. Vannacht krijgen we van de tijdgoden weer en uurtje terug; in Buenos Aires zijn we terug vier achter op Brussel. Ik vrees dat we dat uurtje volgende week, onderweg naar de Falklands, snel zullen moeten prijsgeven.
Prinsendam, zaterdag 5 februari 2011
Westwaarts, naar de “goede luchten”!