Zo gaat dat hier: ciao, en niet “Hasta la vista” of “Vaya con Díos”. Italië leeft in deze stad. Ten andere kan je er de Italianen meteen uitpikken als ze Spaans spreken: hun neusholte en hun keelgat zijn voor het Argentijns te eng geschapen. Ondertussen is de ganse Middellandse Zee afgezakt naar deze contreien; de laatste golf waren Roemenen, maar al de anderen, inclusief Libanezen en Armeniërs, zijn eveneens stevig vertegenwoordigd. Van multiculturalisme hebben ze hier geen kaas gegeten – misschien zelfs nooit begrepen, maar wat ze wel hebben bereikt is de vrede tussen de gemeenschappen te bevorderen. Iedereen spreekt gewoon Argentijns, een levende taal, en een taal van levenden.

Vele uren voor we vandaag aan het vaarwel toekwamen, kwam de zon, opnieuw, uit haar bed na mij, met het verschil dat haar gordijnen de ganse dag dicht bleven en die van mij niet. Die gordijnen maakten niet veel verschil, want het waren uitsluitend de containers die mijn ochtendglorie blind aanstaarden. Tussen haakjes, aan diegenen die zich een idyllische voorstelling maken van een cruiseschip in een grote (industriële) haven, zeg ik onomwonden: vergeet het! Wij liggen gewoon aan een vuil, lawaaierig, stinkend dok waar bussen overdag af en aan rijden om ons, laverend tussen lam metaal, kreunende kranen en veelkleurig vuil naar een spiksplinternieuwe passagiersterminal te brengen. De terminal mag er zijn: gratis internet, ruim opgevat en mooi geschilderd, met vriendelijke douane en voldoende zuurstof – zuurstof in één woord!

Aan de andere kant van die terminal wachtten vanmorgen, om acht uur, de fietsen. Dat is geen vergissing: fietsen doorheen Buenos Aires was de uitdaging van de dag. Tussen haakjes, de fietsen op zich waren al een uitdaging. Als ik er een sexy merk zou moeten opplakken zou ik “DelDente” kiezen. In het Vlaams wordt dat “Aftands”, maar dat klinkt niet zo goed. Omdat ze twee werkende remmen hadden, en ook een “pion libre”, waren ze adequaat, tenminste voor een Flandrien. Enkele Amerikanen waren een andere mening toegedaan. De bel kwam meestal niet boven het straatlawaai uit maar als je altijd zorgt dat de automobilisten je ZIEN, hieven ze je niet te HOREN. Dat was nog iets waar de Amerikanen – meer begaan met sterven dan met leven – geen oren naar hadden.

De tocht was vol verrassingen. Buenos Aires heeft, zoals dat hoort, vele gezichten en ik zou er een drietal ontdekken die gisteren helemaal onzichtbaar waren gebleven. De route leidde naar het zuiden, langs de Rio de la Plata, de Zilverrivier. In het voorbijgaan weze opgemerkt dat de originele ontdekkers (Mendoza & Co.) zich deerlijk vergist hebben: er is nooit zilver gevonden. Trouwens, de rivier is even modderig bruin als de Amazone, wegens het sediment dat van gelijkaardige bergen en via gelijkaardige wouden getransporteerd wordt, net als bij de grote broer. Ander detail is dat we het water van de Rio de la Plata niet hebben gezien, enkel de moerassen waaruit het goor uitziende goedje reeds weggetrokken was.

Drie totaal verschillende buurten verdwenen onder onze wielen. Eerst was er Porto Madero. Een oude stadswijk die momenteel helemaal gerenoveerd wordt, vergelijkbaar met wat in oude Belgische stadswijken, in Antwerpen, Gent en Leuven bijvoorbeeld, gebeurd. Een mengeling van mooie residentiële laagbouw met commerciële benedenverdiepingen (vooral restaurants, bars en luxe winkels), langs de oude havendokken. “Gewone Argentijnen” – zelfs gewone “Porteños”, de naam voor autochtone Buenos Aire-janen, kunnen dit niet betalen. Het is wel mooi en aangenaam toeven – ook bij de brug die, hoe kon het anders, een vooroverleunende man uitbeeldt die zijn armen (de stalen hangkabels) uitsteekt naar de in een boog (over zijn knie?) liggende dame: officieel noemt dit de “Puente de la Mujer”, maar iedereen noemt ze de Tangobrug!

Van daaruit laveerden we naar “La Boca”, in het Zuiden. Op deze plek is Buenos Aires in 1536 gesticht, door bovengenoemde Mendoza. De beroemdste boreling van La Boca is … juist, Maradonna. Met het centrum van de stad is er geen vergelijking mogelijk: dit is een arme, maar uiterlijk ook uitbundige buurt. Omdat het niet overal “ongevaarlijk” was, heb ik enkel in de “betere” straten rond gestapt. Het doet denken aan de Jordaan in Amsterdam, misschien aan de oude Marollen in Brussel. Als ik in het centrum al zeer goed mijn oren moet spitsen om te horen wat ze zeggen, is dat in deze buurt onbegonnen werk. Zelfs het nummer van de trui van Messi (djèisjjj) vraagt wat verbeeldingsvermogen. Maar ze willen het allemaal wel vijf keer opnieuw herhalen, met de glimlach.

Voor de voetbalvrienden wil ik er toch aan toevoegen dat ik ook het stadion van Boca Juniors (waar Maradonna speelde) heb bezocht. Het zal mijn spel in de komende maand zeker niet slecht beïnvloeden. Ten andere, in de ganse “La Boca” buurt staat het stadion en/of de spelers op elke gevel geschilderd. Kultuur met een grote K, evenzeer als Tchaikowsky of Baudelaire, of, voor de puristen, evenmin als Rubens en Sint Niklaas. Hier is de tango geboren, bij de vele haantjes die moesten vechten voor de weinige poelekens!

Van “La Boca” hobbelden we naar San Telmo, eveneens eeuwen oud. Dit was via een lange kinderkoppekensstraat, bergop. Wat de Kloosterstraat van Geraardsbergen heeft aan steilheid miste deze klim zeker, maar wat deze Avenida had aan langsscherende bussen en taxi’s mist de Kloosterstraat eveneens. Voor de meerderheid van mijn medereizigers was dit, zo bleek achteraf, een hallucinant stukje! Natuurlijk, in plaats van dicht bij het midden van de straat te rijden – wat macho, maar duidelijk in de weg van de aanstormende auto’s! – reden ze extreem rechts, wat de Porteños in de waan liet dat ze er langs konden scheren: bijwijlen een spektakelstukje met wat gevloek en minstens één naar adem happende dame. Het centrale plein met de obligate buurtkerk is de lokale versie van de Brussels Zavel: artistiek, gezellig, schaduwrijk, en bemiddeld. Buenos Aires heeft inderdaad vele gezichten.

Na meer dan drie uur fietsen was de cirkel (een ovaal in dit geval) rond. En na een dikverdiende spaghetti-pomodori heb ik me “afgekapt”. Die siësta heeft geduurd van één tot vier. Misschien had ik dat nog wat langer getrokken, ware het niet dat de universele luidsprekers iedereen opriepen voor een “Abandon Ship” training. Op die dril moest ik terug onder “reddingssloep nr. 3” postvatten, samen met een kleine honderd passagiers. De kapitein probeerde nogmaals uit te leggen – vanop de brug natuurlijk! – dat we allemaal makkelijk in die boten zouden geraken, maar voegde eraan toe dat de situatie zich waarschijnlijk niet zou voordoen. Met al dat ijs weet je echter maar nooit …!

Vannacht kan mijn deur terug open blijven, en de stille, gezonde lucht naar binnen stromen. En morgen is het een dag “At Sea”, de eerste van twee exemplaren. Uitslapen misschien?

Prinsendam, zondag 6 februari 2011

De tweede A komt er aan, als de weergoden meewillen!