Je zou denken dat effen oversteken van Robinson Crusoe eiland naar Valparaíso een fluitje van een cent is, vierhonderd kilometer oceaan, uit de greep van de razende veertigers. Dat is verkeerd gedacht. Enkele uren na het verlaten van het overlevingseiland kwamen we in een storm terecht, met harde wind “7”, uit het zuiden. De richting is niet bijkomstig; ik heb inmiddels geleerd dat een storm met of tegen de wind niet zo erg is (financieel maakt het wel wat uit voor de rederij!) maar een storm dwars op de wind is andere koek.

Die koek hebben we een half etmaal lang op ons bord gekregen. Vannacht om vier uur werd ik, ietwat zwetend, wakker, en mijn maag voelde niet echt prettig. Van de deur open te zetten was geen sprake want de wind blies er los door, schuim inbegrepen. Met een Motilliumke en wat mentale oefening heb ik het pleit gewonnen. Toen ik om een uur of zeven wakker werd was het ergste leed geleden. We waren aan het manoeuvreren om in Valparaíso aan te meren.

Enkele cruiseverslaafden hadden voorspeld dat de “sail in” van Valparaíso een belevenis was. Immers, de mooie ligging in een grote, hoogomrande baai, inclusief het zeer chique Viña del Mar, was een niet te versmaden zicht. Dat zal wel, als de lage wolken uit de weg zijn. Gezien de storm redelijk wat erwtensoep had gebrouwen, domineerde nevel al het andere. Naast ons lag een vlottend, wit kasteel gemeerd: de Star Princess, naar verluidt huizen daar tweeduizend zevenhonderd passagiers. Liever zij dan ik.

Met folklore en wijn, en dan nog een schepje cultuur, was de namiddag overvol. Voor het eerste treffen trokken we naar “het platteland”. Uiteraard is dat land niet plat; behalve de stranden is er in de wijde omgeving niets plat. Het is een glooiend landschap, waarbij de volgende bergrand steeds een beetje hoger zit dan de vorige, af en toe doorsneden door een vallei – zoals de Casablancavallei, bijna halfweg tussen de kust en Santiago.

Het lag in de bedoeling om kennis te maken met het leven van de “guaso”. Die is minder bekend dan zijn meer beroemde “gaucho”, en dan de, sedert het heengaan van Bobbejaan, ordinair-geworden “cowboy”. Op een ranch in “the middle of nowhere” werden we vergast op een rodeo, guaso muziek en dito dans, en zelfs op enkele typische gerechten. Het was leuk om zien (minder om proeven). De strafste toer, volgens kenners, was dat een dertienjarig meisje tussen de voor- en achterbenen van haar paard doorkroop, om daarna het paard te doen op de grond liggen terwijl zij zelf in het zadel zat.

De volgende etappe ging naar een wijngoed in de Casablanca vallei. Een schilderachtige omgeving, verrijkt met een stijlvol ontvangsthuis, verlengd met de modernste vinificatie infrastructuur, waren ons deel. Omdat dit wijngoed slechts sinds 1993 operationeel is, was ik verrast door het feit dat de druivenstokken zo dicht op elkaar stonden, dat er met de hand moest geplukt worden. Voor de apparatuur werd op geen euro, dollar of (500) peso gekeken, zij was hypermodern en alles was kraaknet. En de wijn?

De wijn was “zeer goed gemaakt”, ook diegene die ik niet lustte – de “sauvignon blanc”. Hoewel het klimaat hier blijkbaar zeer geschikt is voor deze druif, had de limpide wijn, naar mijn gevoel, veel (te veel) aciditeit en te veel pompelmoes ‘fruit”. De chardonnay deed me watertanden en de syrah ging zwierig binnen. Ik blijf me wel afvragen waarom men zich zo strikt houdt aan één druif, want sommige wijnen (bv. de syrah) zouden aan intrinsieke kwaliteit winnen met wat extra versterking van één of meer andere variëteiten. Natuurlijk stelt dat wellicht een marketing probleem in de Amerikaanse markt: daar geraken ze uit melanges niet wijs!

Voor de eerste keer ben ik in Zuid-Amerika verrast geweest door de prijs, in goeie zin. De chardonnay “reserva” kostte slechts zeven euro, en een Pinot Noir Reserva tien. In de Belgische supermarkten betaal je, mijns inziens, voor deze wijnen tegen de twintig euro. Hier ligt een grijpklare commerciële opportuniteit!

Na een uur terugreis langs een vervelend landschap, waren we in Viña del Mar – om in de file te staan. Absoluut! Vandaag begon er een vijfdaags popfestival en de straten liepen vol jongeren, terwijl aan de sjiekste hotels meutes stonden te drummen om de sterren te zien verschijnen. Toen we na veel wringen en toeteren bij het museum Fonck (over Paaseiland) aankwamen heb ik gekozen voor de frisse buitenlucht.

Ik was pas thuis om negen uur, nadat ik nog een half uur had overlegd met een paar toerisme experten over hoe ik de Acongagua kon “gaan zien”. Tot aan de Argentijnse grens rijden (3 à 4 uur), dat zit er niet echt in; er zou geen tijd overschieten om van het zicht, als het niet bewolkt is, te genieten. Wij hebben een ander plannetje bedacht, en ik moet morgen weer vroeg op pad. Dus zal ik nu proberen om voor middernacht in bed te liggen. Van stormen hoef ik alvast niet wakker te liggen!

Prinsendam, woensdag 23 februari 2011

Dromen van Acongagua