De misthoorn heeft de ganse nacht gratis gewerkt. Mijn ochtendhumeur was er niet echt van gecharmeerd. Het leven kan hard zijn. Zoals voor de meerderheid van de Peruvianen, alhoewel in een geheel ander opzicht.

Een dag in Lima is een belevenis: de stad waar het nooit regent en bijna altijd gemist is (met als natuurlijk gevolg dat de zon weinig schijnt). “Unfortunately”, besloot onze gids, voor de eerste keer, nadat hij die uitspraak had gedaan. Hij zou het woord “unfortunately” nog zeker vijftig keer herhalen. Deze ogenschijnlijk jonge dertiger was over redelijk wat dingen in zijn land ontgoocheld – begrijpelijkerwijze, want, hoewel land en stad bewonderenswaardige facetten hebben, kan ik me voorstellen dat ze vervagen voor diegenen die er dagelijks moeten leven.

Omdat ik internet-minuten op overschot zal hebben, heb ik het opgezocht, op Wikipedia: Peru telt 29 miljoen inwoners, verspreid (nu ja, redelijk onverspreid) over 1.3 miljoen vierkante kilometer (43 maal België), en Groot-Lima telt 9 miljoen inwoners op een oppervlakte van wat meer dan duizend vierkante kilometer.

Het gemiddeld jaarinkomen is hier vier duizend Euro en 36% van de mensen zitten onder de Peruviaanse armoedegrens. Waar ik die grens zou moeten trekken werd niet vermeld, maar het zal wel ver beneden het gemiddelde liggen! Meer dan waar ook in Zuid-Amerika, zijn de blikken van de mensen in Lima dof, van wanhoop en van ellende – neem ik aan. Ik zou niet weten welke van die twee het ergste is.

Daarom bleek er ook een mensenrij te staan, honderden meter lang, bij de kerk van de Franciscanen, die hier sinds de 16de eeuw aan kerstening hebben gedaan. De rij bestond in feite voornamelijk uit vrouwen en kinderen, allemaal met een aanzienlijke bloementuil. Bloemen kan je hier thuis plukken, ook mooie bloemen: ze groeien overal wegens mist and warmte. Waarom al dat volk op een maandag, vroeg ik aan de gids. (Immers in de “kathedraal” deed de aartsbisschop slechts een dienst op zondag, voor een overvolle kerk, uiteraard).

Zelf had ik op dat ogenblik reeds tijd in de kerk doorgebracht: ze zat bomvol, en zelfs in de zijbeuken werden er zichtbaar gebeden gepreveld. De devotie was voelbaar. Ik merkte dat het consecratie was en ben, mijn “roots” indachtig en uit eerbied voor de beleving van deze gelovenden, bij een pilaar blijven staan. Tot het Onze Vader heb ik me niet verroerd: omdat ze hier (eindelijk) terug ongeveer echt Spaans spreken, kon ik zelfs volgen! Na dit gebed vroeg de priester (of pater, of abt, ..) om mekaar vrede toe te wensen. Als er armoede is in het land, is de vrede bewaren zeker en vast een prioriteit. Kijk maar naar Egypte (daar moesten ze het zonder deze missen stellen)

En buiten stond die rij, aan te schuiven. Wel, antwoordde de gids, het is vandaag de achtentwintigste, en elke maand is er in deze kerk een heilige mis ter ere van San Juan VanErgens (vanwaar juist ben ik vergeten). Die man is de patroonheilige voor de “Lost Causes”, voor diegenen die niet meer weten van welk hout pijlen maken. Aan het hout zal het hier wel niet liggen maar toch, toch offeren elke maand duizenden mensen bloemen aan de daartoe beëdigde patroonheilige. Geloof vecht tegen wanhoop en ik wens hen allemaal het allerbeste, maar die ogen, die zullen blijven.

De Jezuïetenkerk hebben we overgeslagen. De paters hebben de gekerstenden verder onderwezen. Ook het onderwijs is een apart verhaal. Dat vertel ik overmorgen – een zeedag! Het bezoek aan Lima was in feite een beetje traumatisch, evenzeer als de tocht door de woestenij gisteren trouwens, hoewel ik dààr evenmin uitgemergelde mensen gezien heb. Lima kan je grosso modo bekijken als vier steden: de officiële stad, de stad voor de rijken, de stad voor de armen en, tenslotte, de stad (nu ja..) voor de armeren.

De eerste en kleinste stad is het “stadscentrum” met statige gouvernementsgebouwen en karaktervolle paleizen, toebehorend aan selecte bedrijven of selecte clubs. Het zijn prachtige bouwwerken, met daaronder de kathedraal, het aartsbisschoppelijk paleis en de ambtswoning van de eerste minister (de Heer Chang, afstammeling van Chinese spoorwegbouwers lang geleden). In dit relatief kleine stukje, gegroepeerd in een wijde cirkel rond de Plaza de Armas, waren alle “armas” in groten getale, en goed zichtbaar, vertegenwoordigd: toeristenpolitie, verkeerspolitie, federale politie (gendarmerie) en militaire politie. Het presidentieel paleis was daarenboven nog versterkt met protocollaire wacht (in nationaalachtige klederdracht) en ook praetoriaanse wacht (met zwaar materieel). De Peruvianen willen hun gezagsdragers blijkbaar goed beschermen. Ook voor toeristen is deze beveiliging uiterst welkom.

De tweede kleinste stad is die van de rijken. Of de superrijke oligarchie daar ook verblijft, heb ik niet kunnen uitmaken. Dit zijn de districten San Isidro en Mirafores, dat door de Stille Oceaan wordt geflankeerd. De mooiste hotels, de exclusiefste winkels en aantrekkelijke appartementen met zeezicht (drie slaapkamers is een goede tweehonderd duizend Euro), die vind je daar allemaal. Het is aangenaam, en veilig toeven, met minder wapens op straat, in deze gemeenten.

Wat daarachter grootst of kleinst is, kon ik evenmin te weten komen. Ik denk dat het grootste deel van Lima door de gewone armen bewoond wordt. Of zij, in aantal, groter zijn dan de armeren, dat blijft een open vraag. Deze laatsten hokken, net zoals in Rio, langs de heuvelflanken in favela’s, vooral in het noorden en het zuiden van de stad. Ik zou niet weten wie ze heeft geteld en daarenboven blijft hun aantal groeien, van “nature” en wegens “immigratie”.

De gewone werkende mensen – een echte middenklasse ontbreekt – wonen hier duidelijk in betere omstandigheden dan op het platteland (in Pisco). Het viel wel op dat sommige straten ’s nachts met een ijzeren hek worden afgesloten; ik neem aan dat het gebeurt om de “riverains” te beschermen (zoals in de USA nogal een het geval is om de rijken te beschermen).

Een verrassende wereld allemaal, unfortunately.

Prinsendam, maandag 28 februari 2011

Terug naar Incaland