Ik had allerlei leuke kleine dingetjes gepland, om te schrijven. Planning is belangrijk in het leven, want het is de enige manier om te weten of, en wanneer, je van het doel afwijkt. Ik heb zopas beslist om af te wijken: het instinct van het moment.

Volgens ervaringsdeskundigen beleven we vandaag de Pacific dichtbij de perfectie. En daarover wou ik iets kwijt, voor alle andere dingetjes. Tegelijkertijd breng ik daarmee wat evenwicht, na mijn “ode aan de rivier”, nu al bijna twee maand geleden!

De Grote Oceaan was de Stille Oceaan vandaag, kalm en vredig. Je hoorde enkel het splitsend geritsel van het water aan de kiel, dat borrelend uit de gekloven kammen viel. De zoemende motoren van het schip (op halve kracht) werden inspanningsloos naar het onbewuste gedwongen. Wat echter meer begeesterde en, uiteindelijk, dit verhaal inspireerde, was het uitzicht. Het uitzicht? Water? Een plas, een meer, een oceaan? Water, toch? Eigenlijk wel maar feitelijk niet, of omgekeerd desnoods.

Vanaf de Prinsendam kon je de oceaanvlakte zien voorbijschuiven. En je kon je voorstellen dat de Prinsendam zich eenparig voortbewoog langs de rand van die waterwoestijn. Binnen dat kader speelden twee taferelen, die tot mijmeren aanzetten (wat wellicht makkelijker gebeurt op een dag zoals de verjaardag van mama’s).

Vooreerst is er dat wat ogenschijnlijk stilstaat: de oceaan. Je ziet inderdaad geen stroming. Het is een onregelmatig gekarteld lappendeken van enerzijds uiterst plat en, anderzijds, krisp gerimpeld water; het eerste heeft tinten van zilver en het twee schakeringen van blauw, afhankelijk van de plaatselijke lichtverstrooiing. Je merkt eveneens dat, hoewel er geen oppervlaktestroming is, er toch altijd verschillende patronen ontstaan, het vlak is niet egaal: de lappen in het deken veranderen voortdurend, van kleur en van textuur. Ik stel me voor dat Darwin zou kunnen verondersteld hebben dat in de blauw-gerimpelde stukken het koudere water opwelt, terwijl het zilver-platte water warmer moest gedacht worden. Zo verandert een eentonig landschap van “water” dan in een abstract, dynamisch schilderij, waarbij wetenschap mee het penceel vasthoudt.

Blijft nog de “oever” vanwaar wij dit alles mogen overschouwen. Het schip splijt het water en verstoort de oceaan zijn rust … En dat creëert golven, die een heel ander beeld te voorschijn toveren dan de oceaan erachter: zij vormen een breuklijn, zij zijn een oever of, als je wil, de onderrand van een kader rond het eerdergenoemde schilderij. Een heel speciale breuklijn is het zeker, zowel in vorm, als in kleur, als in textuur. Men kan het zich best voorstellen als een flinterdunne en drijvende kobaltzilveren plaat die onregelmatige maar zachte, afgeronde golven vertoont: de schaduwkant is donker kobaltkleurig en de lichtkant is zijig zilver. Daarenboven lopen er bovenop de plaat onmiskenbare patronen: sommigen zijn gebubbeld, zoals kippenvel, anderen zijn gestrengd, zoals de lengtedoorsnee van een koord. Naarmate ze zich verder van het schip verwijderen, en dus dichter bij de echte oceaan komen, verbrokkelen de bergen-en-dalen in solitaire heuveltjes en putjes, tot ze … opgaan in het oneindige.

En als dat allemaal nog niet genoeg is om van te genieten, is er “the marine life”. Het wemelt onder water inderdaad van leven: luie walvissen, haaien, tonijn en … speelse dolfijnen. De eerste en de laatste soort heb ik zelf gezien (boven water weliswaar!), de rest heb ik van “horen zeggen”.

De kapitein beweert zelfs dat hij scholen vissen kan zien voorbij zwemmen in het (inderdaad zeer) heldere water. Van waar hij staat zou ik dat misschien ook gezegd hebben!

Prinsendam, donderdag 3 maart 2011

De éne zeedag is de andere niet, ook niet voor de lezer!