Patagón betekent “Grote Voet”. Voor zover mij bekend heb ik hier niemand op de tenen getrapt. Dat is niet abnormaal want ik ben van nature zeer behoedzaam met mijn eigen voeten, en daarenboven bevindt, zoals ík de landkaart bekijk, de voet-met-de-tenen zich eigenlijk in Vuurland.
Daar waren we gisteren met goed weer vertrokken, en in Punta Arenas hebben we datzelfde weer teruggevonden, iets warmer wel, tenminste als de wind buitenspel wordt gezet. In al deze contreien is die wind een heel speciaal element: hij brengt, smaak- en ruikbaar, zuivere lucht, die wel zeer droog aanvoelt (in de mond, in de neus en aan de huid), maar bezit een intrinsieke krispe kou, waardoor hij zijn afkomst niet kan loochenen.
De gids van de dag was ook opgelucht, niet zozeer door de lucht, doch eerder door het weer: bijwijlen scheen de zon, de wind woei niet hevig en de thermometer wees, om negen uur, 13°C aan. Als ik onze meteorologische meevallers van de vier laatste dagen, telkens bevestigd door een ervaringsdeskundige (hetzij een gids, een explorateur of de kapitein), bij elkaar optel, dan kan je rustig spreken van lichtekooiengeluk. Een mens zou bijna verwachten dat het morgen regent, al was het maar om geen verkeerde indrukken te wekken!
In Punta Arenas zijn enkele grote pinguïn kolonies, een aantal rijke haciënda’s van eertijdse magnaten, zeer veel schapen en dito boerderijen en, natuurlijk, oude forten van verdreven koloniale machten. Ik had beslist om vandaag – mijn honger naar meer historische, biologische en economische informatie gestild zijnde – de stoeltjeslift te nemen en, van de hoogste lokale berg (600m, met zicht op de Straat van Magellaan) te voet af te dalen.
Het moge geweten zijn: die zogenaamde Straat is een Autostrade. Hier, in Punta Arenas, is ze 25 kilometer breed: Magellaan gaf zijn naam niet aan prullekens. Honderd jaar geleden, zo vertelde de gids, vaarden hier honderd schepen per week doorheen, omgerekend 15 per dag. Dat is vandaag anders: de straat lag er zeer verlaten bij. En op de ruïnes van de vroeger druk bezette pieren zaten honderden vogels, die op meeuwen geleken, maar luier waren.
Hoewel botanica niet direct “mijn ding” is, moet ik toegeven dat de afdaling doorheen een primair bos van inheemse beukensoorten “leuk” was. De stoeltjeslift was een beetje uit de mode en “krammikkelig”. Eén van de machinisten had zelf eerst een aller-retour gemaakt om aan te tonen dat je er niet noodzakelijkerwijze hoefde uit te vallen … en ook de motor was blijven draaien. De laatste keer dat ik zulke contraptie heb gezien was in 1973 in een verloren wintersportplekje in Zwitserland. Alles bleek uiteindelijk naar behoren te werken. Waar we echter boven de bomen uitkwamen was het bibberen geblazen: enigszins wegens de vrije-val diepte maar, meer nog, vanwege de Antarctische wind. Brrr.
De afdaling was zalig: tussen de bomen, naast de kreekjes, over stenen en mossen, met de stilte van de ruisende bladeren en van de imposante vergezichten, wat zon hier en daar (en schaduw daar en hier, uiteraard). Had ik ooit een bucolisch gedicht van Ovidius van buiten hebben kunnen geleerd krijgen, dan had ik vandaag op de cadans daarvan naar beneden kunnen stappen, waardoor de poëtische waarde van deze panzintuiglijke belevenis nog meer in de verf had kunnen gezet worden. Dat zijn veel irrealissen op één hoop, maar dat neemt niet weg dat het ontwapenend, plezant en zelfs leerrijk was.
Onderweg stootten we op wild fruit, op oudemannenbaarden aan de beukentakken hangend, en ook op een mijnschacht met bijbehorende verluchtingsschacht. Over het “fruit” kan ik melden dat we “mushberries” geproefd hebben. Dat zijn gele, bolvormige fungi (zoals in “mushrooms” wellicht) die vroeger voor de Indianen van Patagonië het belangrijkste voedsel waren. Iets dikker dan dikke witbuik kersen, verworden deze schimmels tot tumorachtige knobbels aan de lokale beukenbomen, waaruit zsij op hun beurt belangrijke stoffen halen om zelf gezond te blijven!
Over gezond gesproken wil ik nog iets over de koolmijn zeggen. Op een redelijk steil, nat en dus glibberig pad, dartelden we naar beneden toen daar plots een omheining stond. Deze omheining moet men zich voorstellen als een vierkant van drie op drie meter, gemarkeerd door vier hoekpalen, waaraan langs elke zijde twee zware planken zijn bevestigd, één op 120cm en de andere op 60cm hoogte. Als je er tegenaan loopt is het stevig genoeg om als barrière te fungeren, maar als je slipt en op je rug naar benden schuift, ga je er zonder pardon onderdoor.
En wat bevindt er zich achter die planken? De schacht voor de luchtverversing van de oude (in onbruik zijnde) koolmijn, tot aan de rand gevuld met donker water. En hoe diep mag die ronde koker dan wel zijn? Vijftig meter, niet “fiftee(n)” maar “fifty”! Ik zou dit misschien niet vermeld hebben, ware het niet dat in mijn dagelijks uittreksel van de New York Times als kop te lezen stond: A Life’s Value May Depend on Agency”. Daarin wordt uitgelegd hoe verschillende ministeries de waarde van een mensenleven (moeten) berekenen. Ten tijde van Bush (2008) was dat ongeveer $5,000,000 per persoon, en vandaag wordt gerekend met $7,900,000, en stijgend (natuurlijk). In het zuiden van Chili denken ze daar duidelijk heel anders over – of helemaal niet?!
Ik kan nog uren doorgaan met interessante feiten, speculatieve projecties en provocerende uitspraken, maar ga dat niet doen. Ik wou vandaag “op tijd” in bed liggen. Aan tafel werd vanavond gezegd dat de Canadese scheepskrant op haar eerste bladzijde ook een opmerkelijk bericht bracht: België heeft sinds gisteren het record, onder de (beschaafde?) landen, van de langste tijd zonder regering te zitten. Iran is blijkbaar juist voorbijgestoken! We zijn in goed gezelschap.
Prinsendam, donderdag 18 februari 2011
Onderweg voor twee dagen “fjorden” …kan dat een werkwoord zijn?
P.S. Ik heb gemerkt dat éne Yves D. het Octopus raadsel gedeeltelijk heeft opgelost. Paul Allen was echter ook in goed gezelschap … ik licht het toe “en algunas días”!