Blog Image

AAA - triple & cube

Amazonas Antarctica Acongagua

Diary of a Grand Voyage

Antarctic Atlantic

nederlands Posted on 2011-02-12 02:31:03

Na het zoeterige “What a difference a day makes” van gisteren, zou ik dit stukje kunnen laten beginnen met Elvis Presley’s rockerige “What a Night”: inderdaad, het was een nacht vol rock & roll. Toen we om 19u in Port Stanley vertrokken, met een wind die tekenen van vermoeidheid had gegeven, bleek een “zware deining” het heft in handen te hebben genomen, en tegen de tijd dat het diner verorberd was, moesten we onze zeemansbenen vanonder tafel halen.

Het eerste deel van de nacht was lang en onaangenaam. Het schip rolde van links naar rechts, en terug (uiteraard!), op een quasiregelmatig ritme, af en toe onderbroken door een hobbelsprong naar linksvoor, of naar rechtsachter. Hoewel mijn maag van zulk gedoe al een keer meer “keert” dan van in mijn fauteuil te zitten, had ik er eigenlijk geen last van. Waar ik wel last van had was van het klappen van een deur, kast of schuif. Bij elke bokkensprong – om het kwartier of zo? – schrok ik dus half wakker.

Om het uur werd het me teveel en stond ik op om de lawaaimaker te vinden. Het is niet evident om – in de nacht, alléén – al de deuren in het oog te houden, over de oorzaak van het geklop na te denken en tegelijkertijd te wachten op de volgende, onaangekondigde bokkensprong. De kleerkast, die een magnetisch slot heeft, kon het niet zijn, want die had ik al vroeg vast ge-velcrood. Een schuif van de nachttafel had ik geblokkeerd met een “Welkomboekje van de Kapitein”, en die van de schrijftafel had ik met mijn rubberen schouderrekker vastgesjord. Om half vier was ik al drie keer verdwaasd en nukkig wakker gemaakt, en toen ging het licht branden, in mijn bovenkamer wel te verstaan!

Ze zeggen dat geld niet gelukkig maakt. Ik kan dat opnieuw ten volle beamen. Opeens wist ik het, het was de brandkastdeur! In mijn slaap had de klank me plots bekend in de oren geklonken: een doffe “bonk, bonk”. Het kastje is zo een typisch hotelgeval met nummerslot. Ze staat in de kleerkast vast gemonteerd, zodat ik ze bij mijn vorige inspectierondes niet had opgemerkt. Mijn onderbewuste had echter goed gehoord, het metalen deurtje had lustig hangen klapperen. Om mij op iets te wreken, en er was toch niks speciaals te doen vandaag, ben ik blijven liggen tot negen uur. Nah!

Het is nu vijf uur in de middag en de dikke, lange en hoge (3meter) golven de ganse dag zijn gebleven. Een dichte advectiemist heeft intussen de horizon ingepalmd, zodat alle oriëntatie letterlijk zoek is. Het geeft het gevoel van constant op een “kakkewalk” of een “montainrus” te zitten. Dat zijn woorden uit mijn prille jeugd die men op de kermis van (respectievelijk) Antwerpen en Brussel kon horen. Vandaag zouden ze het een “roller coaster” of een roetsjbaan noemen. “Kakkewalk” heeft geen fecale connotaties, maar verwijst wellicht naar “cakewalk”, waarbij men zich het zompig en ongecontroleerd stappen op een sponzige en verende ondergrond moet voorstellen. “Montainrus”, daarentegen, heb ik door een Brusselaar eens horen uitleggen als “Montagne Russe”, maar ik geloof dat het meer te maken heeft met “Mountain Rush”. Dat was de naam van één van de eerste “roller coasters” in de USA, allemaal lang geleden.

Meer valt er over vandaag echt niet te zeggen. Ik heb trouwens stellig de indruk dat ik al te veel heb gezegd. Vanavond is er sterrenwacht, onder begeleiding van één van de dekofficieren — als het weer het toelaat! Wie weet? Morgen bij zonsopgang (om 5u) arriveren we bij Elephant Island, berucht wegens de heldendaden van Shackleton bij zijn laatnegentiende-eeuwse ontdekkingsreizen. Vanaf dan kunnen we albatrossen in ons spoor verwachten.

Prinsendam, vrijdag 11 februari 2011

Het wachten duurt lang, en de radiostilte maakt het niet makkelijker

P.S. Foto’s zijn er niet en communicatie ook niet. Uitgesteld is niet verloren!



Falklands, maar niet voor iedereen

nederlands Posted on 2011-02-12 02:25:55

What a difference a day makes. Deze dag begon in een koude soep. In het top restaurant (nvdr: dit is het hoogste restaurant, op dek nr. 11, en zegt niks over gastronomie), waar het het nogal tochtig kan zijn, liepen de meeste kelners met muts en overjasje. Aangezien ze allemaal Filipino’s en Indonesiërs zijn, fungeren ze ook als thermometer. Ik heb dan maar mijn lange broek, een truitje met lange mouwen én een mijn enige “interlock” onderhemdje aangetrokken.

Niet alleen was het koud, er stond ook veel wind. Volgens de “Cruise Director” – dat is de kapitein van de ontspanning – waren er geen andere zeekapiteins in staat om dit schip in deze wateren onder deze omstandigheden voor anker te krijgen. Wij lagen een vijftal kilometer uit de kust en konden de contouren van Port Stanley, redelijk kleurloos, ontwaren: een smalle strook huizen, een laag of vijf hoog op een steile helling, helemaal rond de baai gegordeld. De “tender operatie” werd aangekondigd als “uitdagend” [challenging] zodat iedereen werd uitgenodigd om geduld te hebben. Aangezien tijd hier geen probleem vormt, is geduld meestal voorradig.

Waarom iemand ooit voor deze eilanden – geen olie, geen mineralen, geen landbouw – heeft willen vechten, dat mag Joost weten. De Falklands, omzeggens even groot als Vlaanderen en bijna drie duizend inwoners, zijn in feite slechts een hoop rotsen die per ongeluk boven de oceaan uitsteken. Een aantal pinguïns heben dat ook gemerkt; zij huizen er in de zomer om te paren, te broeden en, zo nodig, te vervellen. Dat is het ganse verhaal. Daarvoor zijn in 1982 nog eens een dozijn Engelsen en een paar honderd Argentijnen gestorven. We noemen het “gesneuveld”, alsof dat de dood van die jonge gasten waardevoller maakt.

Maar goed, wij waren hier voor de pinguïns. Er logeren vier soorten op de Falklands: Koning, Magellaan, Gentoo en Rotspinguïns. Blijkbaar hadden de Magellaan pinguïns dit jaar geen grondlasten betaald en zijn ze dus afwezig. Mijn tocht ging naar de Gentoo’s en de King’s. IJsland’s binnenland heeft wat weg van de Falklands maar is véél beschaafder. Hier zijn de “pistes” gewoon sporen waarvoor je Indianen nodig hebt om ze te lezen. Met twee Land Rover Defenders kropen we over berg en dal, langs wat parelwitte stranden (en helder, turkoois water), en doorheen weiden vol met onkruid (dat allemaal een indrukwekkende naam heeft).

Na vijftien minuten varen en dertig minuten schokkeren waren we er: in de kolonie, Sparrow Cove genaamd. Een groot, groen begrast atrium, tussen twee heuvelruggen, deinde er, zachtjes zakkend, uit naar zee. Het laatste paar kilometer langs de oceaankant waren gekoloniseerd door duizenden pinguïns. Het paren en broeden was begonnen in september. De meeste baby pinguïns liepen al vlijtig rond, sommigen als zwemklare exemplaren, anderen moesten nog wat ei-dons van hun rug en buik laten “wegwindvliegen”. Er lagen ook vele karkassen, in alle staten (variërend van juist dood gegaan tot bijna kaalgevreten) overal verspreid. Blijkbaar hebben de pinguïns Darwin gelezen: ze leggen meestal twee eieren maar beslissen snel na het uitbroeden welke telg de sterkste is, en ze laten de zwakste voor dood achter, letterlijk en figuurlijk.

De twee maand oude jongen zijn guitige bengeltjes, en zeer nieuwsgierig. Onze groep telde twaalf man, en de Gentoo’s kwamen in drommen naar ons toe, kwakend, keuvelend en snuffelend. In de komende weken gingen hun mama’s en papa’s hen nog leren zwemmen en dan … stonden ze op eigen poten. Elk gaat dan, in groep weliswaar, zijn eigen weg. Het is niet direct het model van een verzorgingsmaatschappij.

Toen ik terug in de haven arriveerde, lagen er twee tenders aangemeerd. Dat was wat vreemd want die dingen moeten “shuttelen”. Bleek dat de ganse “shuttle operatie”, tot nader order gestaakt was. De wind blies inmiddels hard uit het noorden tegen “55 knots”. Dat is, in onze munt, 55×1.853 (=99) kilometer per uur. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om anderhalf uur door de hoofdstad te laveren. De” stad” is een dorp van twee duizend inwoners: één hotel, één postkantoor mét filatelie afdeling, één bank, twee kerken, één kerkhof … Lang verhaal, en eentonig. Ook nog een legioen van vijftienhonderd Britse soldaten.

Na mijn folkloristische kennismaking – de wind was een beetje in kracht verminderd – had men beslist om het vervoer naar het schip nog eens te proberen. [Eens terug bij de moeder – want daar ben ik tenslotte wel geraakt, vernam ik dat men vanaf 13 uur reeds de uitgaande tenders, uit voorzorg, had geschrapt. Het geduld van sommigen was niet beloond geworden!]. Met tachtig man zaten we in dat doosje, zonder kiel. Specialisten suggereerden dat die blikken dozen zonder kiel wel eens konden omkiepen!

Mijn reputatie als zeiler en als ruiter is onbesproken. Dat is voornamelijk te danken aan het feit dat ik nog niet op een zeilboot, noch op een paard betrapt ben geweest. Zonder overdrijving mag ik melden dat ik vanmiddag in beide disciplines gedoopt ben. De tocht met de “tender” terug naar de Prinsendam was wellicht niet écht gevaarlijk, maar zeker avontuurlijk: een bokkende colt. Bij elke windstoot, of als we wat schuin op de golven lagen, gutste het water binnen langs elke opening. Op dat moment zie je dan ook dat er veel meer gaten in die boot zijn dan je ooit voor mogelijk had gehouden! Einde goed al goed …

Intussen is iedereen terug behouden aan boord geraakt en staan de stevenen pal zuid gericht. Morgen overbruggen we het liquide hiaat tussen de harde rots van de Malvinas en het vaste water van Antarctica. Dat liquide hiaat heeft een reputatie hoog te houden. Deze oversteek is niet even gevreesd als de terugtocht naar Kaap Hoorn, maar scoort eveneens hoog in de Goebbels-lijsten. Ik houd alles vast, vooral mijn hart!

Prinsendam, donderdag 10 februari 2011

Bijna in Antarctische wateren – maar toch al opgezweept! (de wateren)