Blog Image

AAA - triple & cube

Amazonas Antarctica Acongagua

Diary of a Grand Voyage

Brabant en Anvers

nederlands Posted on 2011-02-14 03:04:49

Mensen die Frank of Sabine moeten gehoord hebben alvorens te gaan slapen, omdat ze tenminste een idee willen hebben omtrent het weer van morgen, blijven best uit Antarctica weg. Een simpele geest zal terecht opmerken: “ Natuurlijk, want Frank en Sabine kan je op de Zuidpool niet pakken”. Ook waar, maar dat zou m.i. nog georganiseerd kunnen worden. Het onoverkomelijke probleem is echter dat het weer in Antarctica per definitie onvoorspelbaar is. Zelfs van het éne uur op het andere is het o-n-v-o-o-r-s-p-e-l-b-a-a-r, vergelijkbaar met het hooggebergte maar nog wat instabieler.

Vandaag hebben we alles al gehad: om 6 uur bewolkt, droog en niet al te koud, om 8 uur mistig en kil, om 9 uur gingen de wolken wat hoger hangen. Dat was in de Cuverville Bay, met massa’s massieve gletsjers en Adélie pinguïns. Terwijl we die baai verlieten, stak er plots hevige wind op – in de “Straat van Gerlache”. Na een uurtje ging die even snel liggen en ons bezoek aan Paradise Bay verliep voorspoedig, de zon brak zelfs bijna … door de wolken. De baai was getooid met ruige rotsen met witgedrapeerde halssnoeren, suïcidale gletsjers, Gettoo pinguïns, robben en … mensen, zowel in twee “basissen” als op twee schepen (het soort waarin je snel ziek wordt). En daarna, terug in de straat genaamd naar de grote Antwerpse poolreiziger, brak de hel los. Na een kwartiertje mat men windstoten van 120km/h, en vlagen opgejaagde motsneeuw witten het zicht, gedragen door ziedend water

Omdat we vandaag niet op de “open zee” varen maar in zogenaamde straten en kanalen krijg je een andere indruk van ijsbergen. Het lijkt soms alsof je er niet echt rond kan varen. Wat dat betreft kan je ze trouwens toch niet allemaal vermijden en hoor je regelmatig de klap van een botsing weerklinken. Ik neem aan dat de kapitein zijn slachtoffers uitkiest, en niet omgekeerd. Af en toe – meer dan me lief is – beginnen ook de “boosters” te grommen, om een zwaai naar links of rechts te stimuleren, wellicht nadat de sonar een gevaarlijk “ijspaviljoen” heeft opgemerkt. Misschien zijn het niet altijd de “boosters” die dat lawaai produceren; ik kan me voorstellen dat ijs malen tussen de schroeven een gelijkaardig geluid maakt, als er maar geen pinguïns tussen hangen!?

Sonar maakt het verschil tussen Prinsendam en Titanic, tussen leven en sterven zeg maar. Ik heb me laten vertellen dat de sonar zelfs de richting en snelheid van omringende ijsschotsen en dito bergen berekent. Toen de wind vanmiddag honderduit rond mijn balkondeur huilde, ontwaarde ik aan stuurboord (dat is waar ik woon!) een grillige ijsberg (met zijn drietal meter hoog en tien breed niet direct een groot gevaar?). Het was een kristallen beeldhouwwerk in de vorm van een schommelpaard, met dik hoofd, smalle doorgezakte rug en breed gat, op zo een honderdtal meter afstand. Ik zag hem letterlijk draaien in de wind – bij de manen en de staart gegrepen, bij wijze van spreken – én tegelijk van richting en snelheid veranderen. Voor je gemoedsrust ben je zedelijk verplicht om ervan uit te gaan dat ze op de brug, met al hun gesofistikeerde technologie, goed weten waar ze mee bezig zijn, zoniet moet je permanent een cardioloog bij de hand hebben.

Het tegenvallend weer heeft er niets mee van doen, maar toch is dit een Belgische triomfdag! Op het schip is dat een goed bewaard geheim, vooral omdat de meeste passagiers niet erg beslagen zijn in aardrijkskunde, zeker niet in de franstalige administratieve aardrijkskunde van het Belgenland. Zelfs voor de Hollanders zal het allemaal niet evident zijn, want “Anvers” zegt enkel iets aan diegenen die écht wat Frans kennen. Eén op duizend, peetteitre.

Adrien de Gerlache, een Antwerpenaar uit een rijke familie (vanzelfsprekend, gezien zijn welluidende voor- en achternaam), heeft hier op het einde van de 19de eeuw belangrijk ontdekkingswerk verricht. Langsheen de ganse slurf van Antarctica (zogenaamd Graham Land) zijn de voornaamste passages en eilanden door Gerlache benoemd, hetzij naar Belgische provincies en steden, hetzij naar belangrijke, verongelukte of verdwenen compagnon-avonturiers. Zo ben ik dus vandaag langsheen Brabant Island en Anvers Island, die beiden de westelijke grens van de Gerlache Strait uitmaken, gevaren. Flandres Bay hebben we – letterlijk! – links laten liggen.

De hele namiddag is uiteindelijk in storm en wind en rook opgegaan. In feite zijn we uit de Gerlache straat als een dief in de nacht vertrokken. Gelukkig liggen er vele eilanden in de weg, zodat de golven niet de kans kregen om zich te organiseren! De storm heeft drie uur aan één stuk geraasd. Mijn kamer is intussen terug wat aan het opwarmen, zodat mijn hersenpan ook terug wat sneller werkt. Morgen zullen we alles weer klaar zien!

Nu – 19u52 – sneeuwt het redelijk vlijtig en de eolische goden laten zich evenmin onbetuigd. Het laatste nieuws van de brug was dat we in open water de nacht zouden doorbrengen en morgen bij het krieken van de dag – zonsopgang is om 5u12 – de exploratie zullen verder zetten. De walvissen die we vandaag niet hebben gezien, hebben toegezegd voor morgen, maar ik ga vanavond alvast naar een Antarctica film kijken, kwestie van wat zekerheid in te bouwen.

De groeten vanuit “Anvers” (65°S / 64°W)

Prinsendam, zondag 13 februari 2011

Komt de zon morgen bij Valentijn een kijkje nemen?

P.S. Voor diegenen die geïnteresseerd zijn om op Google Earth de basissen, die we vandaag hebben bezocht, op te zoeken, dat zijn: Brown 64°53’ S en 62°53’ W (Argentijns,) alsook Videla op 64° 49’ S en 62°52’ W (Chileens).



Groot IJs en Groter IJs

nederlands Posted on 2011-02-13 03:02:52

Na een sprintje van duizend kilometer lagen we om 5u vanmorgen pal voor de slurf van Elephant Island. Het is niet erg als die naam niet bekend in de oren klinkt Het verlaten en onherbergzaam oord ontleent zijn roem aan de heldendaden van Ernest Shackleton, een collega poolverkenner uit de tijd van Antwerpenaar Adrien de Gerlache. In 1915-16 raakte hun schip vastgevroren. Hij liet twintig man achter, vaarde met vijf man in een reddingsboot naar South Georgia en keerde, uiteraard na vele ontberingen, terug om de achtergelaten bemanning te redden. (De foto toont, rechts aan de rots, waar “de mannen” vijf maand hebben overleefd, van de visvangst en, wellicht, wat schietgebeden).

Bekend of niet, de ontmoeting was het vroege opstaan meer dan waard. Dat was te danken aan het schitterende poollandschap en dus vooral aan … het weer. Blijkbaar ligt dit eiland negentig procent van de tijd in de mist. Vandaag was de zon evenwel van de partij, in het prille begin wat aarzelend – ook mooi voor foto’s – maar gedurende de zuidelijke passage hebben we kunnen kieken dat het een lust was: bergen, baaien, ijsbergen, hanggletsjers en platte soortgenoten die zich over een breedte van tien kilometer in zee storten.

Na een uurtje was het terug rennen geblazen want om 13u hadden we afspraak bij het “Antartctic Sound”, aan de neus van de slurf van Antarctica zelf. Om de tijd te doden, en om mijn lichaam te verlevendigen, ben ik om acht uur gaan fitnessen. Het zal niemand verbazen dat het zwembad dicht en leeg was, maar in de plaats van allerlei loze zwemmers kreeg ik walvissen te zien. Achter het schip werd volop opgekomen, gespoten, (adem gehapt, veronderstel ik) en terug onder gedoken: een leuk schouwspel. Zo gaat de tijd op een crosstrainer snel voorbij.

In het enthousiasme van de vroege morgen was de bijtende kou een beetje aan mij voorbijgegaan, maar de wraak van de vriesman was zoet. De wind stond pal op mijn balkon, en het dubbele glas bleek weinig te helpen aangezien de wind gewoon door de talloze spleten blies. Volgens “de brug” was het 4°C maar volgens mijn kippenvel zaten we daar ver onder! Als kers op de ijstaart kregen we ook nog dichte mist.

Maar zie … rond de middag zag ik, letterlijk poolshoogte nemend, serieuze ijsklompen voorbijdrijven. We waren bijna op de afspraak toegekomen. En nog straffer, de mist trok op en de zon kwam er helemaal door. Het is moeilijk te beschrijven wat er zich in en rond dat staalkoude water afspeelt: de oevers en klippen, de ijsbergen, de vogels, de waterkiekens, de stilte ook.

Ik neem aan dat het schip over zeer goede sonar apparatuur beschikt want aanvankelijk gingen we tegen dertig kilometer per uur door het ijsbergveld. Als ik ijsberg zeg, bedoel ik minstens 40 meter hoog en 200 meter breed – minstens, want sommigen zijn zéér véél breder, pure mastodonten. De eerste paar mijl is het een beetje verontrustend want soms lijkt het een dodenkerkhof met enorme zerken overal waar je kijkt – een ijseren gordijn, zeg maar – maar de huiveringwekkende sprong naar een kerkhof van doders is, in gedachten, snel gemaakt.

Op de kleinere drijvende brokken zitten veelal pinguïns, solo’s en groepies, meestal jonge dieren die juist hebben leren zwemmen (want de mama’s en papa’s moeten nog wat vervellen aan de wal). Op de oevers zitten duizenden van die witzwarte vogels. Op deze plek broeden de Adélie pinguïns. Tussen haakjes, bij pinguïns kun je altijd weten op ze naar je toekomen of van je weggaan: in het laatste geval is alles zwart, in het eerste is alles wit. Meestal liggen de zeeleeuwen of robben op dezelfde oevers te luieren, tot ze honger krijgen. Als ze zich even concentreren dan is die honger snel gestild, zegt onze expert. En de roofvogels cirkelen tot er een frigootje uitschuift of van een rots valt. Oog om oog – over tanden weet ik eigenlijk niet zoveel.

Wij zijn helemaal tot Esperanza Bay gevaren; op het einde leek het een mijnenveld met alle maten en gewichten van ijsklompen. In deze “Baai van de Hoop” bevindt zich een Argentijnse permanente basis. Mensen, pinguïns, robben en dies meer lopen daar gewoon een beetje door mekaar, met de vaten benzine en diesel wat verderop, en de rode huizen en de school ertussenin. Op die basis wonen enkel gezinnen, met kinderen. Voor de “petite histoire”: de eerste mens van Antarctica is hier geboren op 7 januari 1978. Hij woont er nog steeds. De zon heeft geschenen tot we rechtsomkeer moesten maken, rond vier uur in de namiddag.

Rond zonsondergang wou de skipper bij Deception Island aankomen. Het is voorlopig bij de “Ontgoocheling” gebleven. We waren al aan de soep en de patatten toen het eiland in zicht kwam, maar het zicht was reeds een tijdje aan het slechter worden, zodat we enkel een donkere, gekromde muur zagen opdoemen. Wij kruisen de vingers dat het weer morgen terug mee zit zodat we in deze (oude) krater kunnen rondvaren … zonder ijsbergen (neem ik aan). Maar dat lees je morgen, als internet werkt.

Prinsendam, zaterdag 12 februari 2011

Met draaiende motor voor anker bij de ingang van “Deception Island”



Falklands

english Posted on 2011-02-13 03:02:01

The internet connection, which has required skilful monitoring in order for the user to avoid getting overly frustrated, has now been declared defunct, for as long as we are around the pole. That is due to the fact that the earth is round, says the company – for now. I knew we were all going to get a little bit smarter around Antarctica, but most certainly hope that we all can still improve on this one!

Upon leaving Buenos Aires, where some passengers left and new ones joined us, a few pawns were moved on the dining room chessboards. As one of our tablemates had departed, we had the pleasure of greeting a type of American that we had been able to avoid until now: a New Yorker. He was the in-your-face type, which is normal because there are no others among the “born and raised in NY” specimens, also if they were born more than eighty years ago. All told, and taking an hour or so to get used to the style, tabular peace overtook the reserved politeness that had clouded the early conversation: he is a nice and interesting “bloke”. And a teacher, who listens more than he talks, as well.

The sea days between the Plate estuary and the Falklands were very lookalikes. As the sun rose, a little earlier every day as we moved south relentlessly, it was cloudy, rainy, foggy, dreary for short. By midday though, the sun had found its way back to the decks and, as long as one had shelter against the wind, it was a meteorological dream world. The ocean was flat as a lake and the swell had, miraculously (?), disappeared, as the strong morning breeze had been turned into a subtle sigh. As the bow cut softly through the rolling wavelets, the splashy liquids provided the background rhythm for humming a dreamy melody. Actually, the melody was turned into a symphony, long enough to paint me red!

The sunburn would not pose any problem, because my skin would get a well-deserved rest. Indeed, the weather for the Falklands read: 11°C (54F) and mostly overcast. Not only was it cool, it was also pretty windy. According to the Cruise Director – the Entertainment Captain so to speak – there were no other skippers capable to get this ship in these waters under these conditions for anchor – outside of our very own Viking. We found ourselves about three miles out of Port Stanley, girded around a distant bay, looking colorless, thanks to the fog. The “tender operations” were announced as challenging and everyone would have to show understanding and patience. As time is not an issue on for the folks on this voyage, patience was available!

Why anyone had ever gone to war for these islands – no oil, no minerals, and no agriculture – is quite puzzling. With its five thousand miles and three thousand inhabitants, it is a rock formation that jots out above the Atlantic by sheer accident. That was also obvious to a substantial number of penguins, and they have made it their home in the summer to mate, to hatch and to molt, before going back to sea – to live! Obviously English and Argentines thought they knew things that the penguins did not, or did they?

We had come to see the penguins, and I had chosen to visit the Gentoo en the King species, two of the four visiting and summer-resident breeds (there are also Magellanics and Rockhoppers). The interior of Iceland is somewhat similar to the Falklands but much more “civilized”. Here there are no beaten tracks, only beaten bush and you need Indians to show you the way. After a boat transfer of fifteen minutes, we boarded two Land Rover Defenders that brought our party of twelve to Sparrow Cove, our destination. Along the way we passed minefields (not a tourist attraction), and pearl white beaches with clear, turquoise water, across slow hills and long valleys, covered with all kinds of grasses and weeds (with impressive names). After half an hour we arrived at a verdant atrium-like slope, between two rocky outcrops, perhaps five miles apart. They were slowly dipping into a silvery ocean. And there, at last, we discerned the colonial occupants that we were looking for, many thousands of them!

They had starting mating and hatching by the end of September. Most of the newborn were already trotting around; some were ready for their maiden dive, others had to lose a little bit more chick-y down. Ostensibly that was a task for the ubiquitous wind. Countless carcasses were littering the grounds too, varying between just deceased to bone-picked. Apparently penguins are conversant with Darwin: parents decide amongst themselves which from their two chicks will be most likely to survive, and they just let the weakest wither in the wind, literally and figuratively.

These sixty day old Gettoos are funny folks, and very curious. They walked up close to us quacking, gaggling and sniffing, not afraid at all. In the coming weeks the dad and mum would teach them how to swim and dive and then … they had to look after themselves, alone. They live in large communities but there is no small, cozy family. It obviously has nothing in common with the European perennial care and welfare society.

When I was returned to the port proper, two tenders were tied up at the pier. That was strange because these horses are supposed to shuttle. Upon inquiry I found out that the tender operation was suspended, until further notice. The wind had “picked up” to 55 knots, 62mph or 100km/h: gale force. Rather than wait around the terminal and join the chatter about the length of the suspension, I decided to meander through the city.

The walk took time and energy; that is due to the fact that the city is stretched over a couple of miles along the bay, about ten terraces high if you want to see the “Stanley circular road”. Everybody has a historic building in his neighborhood, as they are all spread across the hill. This capital village of 2000 souls, most Anglican and some catholic measured by the size of the churches, sports a hotel, a post office with a “philatelic branch”, two churches, a museum, one cemetery … in the end, there is nothing out of the ordinary, lest we also mention the British expeditionary legion numbering 1500 young soldiers.

After two hours, the wind had taken back some of its gas and they had decided to give the transfer operation another try. The biggest challenge, apparently, was docking with the mother ship. Eighty willing, able and impatient men and women had found a spot in those tin boxes, without a keel, which we call “tenders”. More experienced hands than I suggested that these boats might actually flip over, if the weather was not cooperative! I figured that the heavier the load, the lower would be the risk. Eighty was a good number!

My reputation as a jockey and as a sailor is a closely guarded secret. That is because nobody has ever been able to catch me on a horse, or on a sailboat. Leaving Port Stanley I can honestly claim that I have been on both. Although I don’t think that the three mile ride to the Prinsendam was dangerous, it was definitely as adventuresome as a bucking a colt. Add to it all that the water rushed into the boat with every gale that hit us, as we came perpendicular to the direction of the waves: fun for some, misery for others. In these moments you also realize that the tender sports a lot more gaps, slits and holes than you ever thought possible! We made it, safe and sound, of course. This is an expeditionary voyage after all.

The Antarctic, another extraordinary port of call, is next. We are ready for the adventure, but are we ready for the cold?

Prinsendam, Day 38 – Friday Feb 11th, 2011

Steaming towards Elephant Island



Antarctic Atlantic

nederlands Posted on 2011-02-12 02:31:03

Na het zoeterige “What a difference a day makes” van gisteren, zou ik dit stukje kunnen laten beginnen met Elvis Presley’s rockerige “What a Night”: inderdaad, het was een nacht vol rock & roll. Toen we om 19u in Port Stanley vertrokken, met een wind die tekenen van vermoeidheid had gegeven, bleek een “zware deining” het heft in handen te hebben genomen, en tegen de tijd dat het diner verorberd was, moesten we onze zeemansbenen vanonder tafel halen.

Het eerste deel van de nacht was lang en onaangenaam. Het schip rolde van links naar rechts, en terug (uiteraard!), op een quasiregelmatig ritme, af en toe onderbroken door een hobbelsprong naar linksvoor, of naar rechtsachter. Hoewel mijn maag van zulk gedoe al een keer meer “keert” dan van in mijn fauteuil te zitten, had ik er eigenlijk geen last van. Waar ik wel last van had was van het klappen van een deur, kast of schuif. Bij elke bokkensprong – om het kwartier of zo? – schrok ik dus half wakker.

Om het uur werd het me teveel en stond ik op om de lawaaimaker te vinden. Het is niet evident om – in de nacht, alléén – al de deuren in het oog te houden, over de oorzaak van het geklop na te denken en tegelijkertijd te wachten op de volgende, onaangekondigde bokkensprong. De kleerkast, die een magnetisch slot heeft, kon het niet zijn, want die had ik al vroeg vast ge-velcrood. Een schuif van de nachttafel had ik geblokkeerd met een “Welkomboekje van de Kapitein”, en die van de schrijftafel had ik met mijn rubberen schouderrekker vastgesjord. Om half vier was ik al drie keer verdwaasd en nukkig wakker gemaakt, en toen ging het licht branden, in mijn bovenkamer wel te verstaan!

Ze zeggen dat geld niet gelukkig maakt. Ik kan dat opnieuw ten volle beamen. Opeens wist ik het, het was de brandkastdeur! In mijn slaap had de klank me plots bekend in de oren geklonken: een doffe “bonk, bonk”. Het kastje is zo een typisch hotelgeval met nummerslot. Ze staat in de kleerkast vast gemonteerd, zodat ik ze bij mijn vorige inspectierondes niet had opgemerkt. Mijn onderbewuste had echter goed gehoord, het metalen deurtje had lustig hangen klapperen. Om mij op iets te wreken, en er was toch niks speciaals te doen vandaag, ben ik blijven liggen tot negen uur. Nah!

Het is nu vijf uur in de middag en de dikke, lange en hoge (3meter) golven de ganse dag zijn gebleven. Een dichte advectiemist heeft intussen de horizon ingepalmd, zodat alle oriëntatie letterlijk zoek is. Het geeft het gevoel van constant op een “kakkewalk” of een “montainrus” te zitten. Dat zijn woorden uit mijn prille jeugd die men op de kermis van (respectievelijk) Antwerpen en Brussel kon horen. Vandaag zouden ze het een “roller coaster” of een roetsjbaan noemen. “Kakkewalk” heeft geen fecale connotaties, maar verwijst wellicht naar “cakewalk”, waarbij men zich het zompig en ongecontroleerd stappen op een sponzige en verende ondergrond moet voorstellen. “Montainrus”, daarentegen, heb ik door een Brusselaar eens horen uitleggen als “Montagne Russe”, maar ik geloof dat het meer te maken heeft met “Mountain Rush”. Dat was de naam van één van de eerste “roller coasters” in de USA, allemaal lang geleden.

Meer valt er over vandaag echt niet te zeggen. Ik heb trouwens stellig de indruk dat ik al te veel heb gezegd. Vanavond is er sterrenwacht, onder begeleiding van één van de dekofficieren — als het weer het toelaat! Wie weet? Morgen bij zonsopgang (om 5u) arriveren we bij Elephant Island, berucht wegens de heldendaden van Shackleton bij zijn laatnegentiende-eeuwse ontdekkingsreizen. Vanaf dan kunnen we albatrossen in ons spoor verwachten.

Prinsendam, vrijdag 11 februari 2011

Het wachten duurt lang, en de radiostilte maakt het niet makkelijker

P.S. Foto’s zijn er niet en communicatie ook niet. Uitgesteld is niet verloren!



Falklands, maar niet voor iedereen

nederlands Posted on 2011-02-12 02:25:55

What a difference a day makes. Deze dag begon in een koude soep. In het top restaurant (nvdr: dit is het hoogste restaurant, op dek nr. 11, en zegt niks over gastronomie), waar het het nogal tochtig kan zijn, liepen de meeste kelners met muts en overjasje. Aangezien ze allemaal Filipino’s en Indonesiërs zijn, fungeren ze ook als thermometer. Ik heb dan maar mijn lange broek, een truitje met lange mouwen én een mijn enige “interlock” onderhemdje aangetrokken.

Niet alleen was het koud, er stond ook veel wind. Volgens de “Cruise Director” – dat is de kapitein van de ontspanning – waren er geen andere zeekapiteins in staat om dit schip in deze wateren onder deze omstandigheden voor anker te krijgen. Wij lagen een vijftal kilometer uit de kust en konden de contouren van Port Stanley, redelijk kleurloos, ontwaren: een smalle strook huizen, een laag of vijf hoog op een steile helling, helemaal rond de baai gegordeld. De “tender operatie” werd aangekondigd als “uitdagend” [challenging] zodat iedereen werd uitgenodigd om geduld te hebben. Aangezien tijd hier geen probleem vormt, is geduld meestal voorradig.

Waarom iemand ooit voor deze eilanden – geen olie, geen mineralen, geen landbouw – heeft willen vechten, dat mag Joost weten. De Falklands, omzeggens even groot als Vlaanderen en bijna drie duizend inwoners, zijn in feite slechts een hoop rotsen die per ongeluk boven de oceaan uitsteken. Een aantal pinguïns heben dat ook gemerkt; zij huizen er in de zomer om te paren, te broeden en, zo nodig, te vervellen. Dat is het ganse verhaal. Daarvoor zijn in 1982 nog eens een dozijn Engelsen en een paar honderd Argentijnen gestorven. We noemen het “gesneuveld”, alsof dat de dood van die jonge gasten waardevoller maakt.

Maar goed, wij waren hier voor de pinguïns. Er logeren vier soorten op de Falklands: Koning, Magellaan, Gentoo en Rotspinguïns. Blijkbaar hadden de Magellaan pinguïns dit jaar geen grondlasten betaald en zijn ze dus afwezig. Mijn tocht ging naar de Gentoo’s en de King’s. IJsland’s binnenland heeft wat weg van de Falklands maar is véél beschaafder. Hier zijn de “pistes” gewoon sporen waarvoor je Indianen nodig hebt om ze te lezen. Met twee Land Rover Defenders kropen we over berg en dal, langs wat parelwitte stranden (en helder, turkoois water), en doorheen weiden vol met onkruid (dat allemaal een indrukwekkende naam heeft).

Na vijftien minuten varen en dertig minuten schokkeren waren we er: in de kolonie, Sparrow Cove genaamd. Een groot, groen begrast atrium, tussen twee heuvelruggen, deinde er, zachtjes zakkend, uit naar zee. Het laatste paar kilometer langs de oceaankant waren gekoloniseerd door duizenden pinguïns. Het paren en broeden was begonnen in september. De meeste baby pinguïns liepen al vlijtig rond, sommigen als zwemklare exemplaren, anderen moesten nog wat ei-dons van hun rug en buik laten “wegwindvliegen”. Er lagen ook vele karkassen, in alle staten (variërend van juist dood gegaan tot bijna kaalgevreten) overal verspreid. Blijkbaar hebben de pinguïns Darwin gelezen: ze leggen meestal twee eieren maar beslissen snel na het uitbroeden welke telg de sterkste is, en ze laten de zwakste voor dood achter, letterlijk en figuurlijk.

De twee maand oude jongen zijn guitige bengeltjes, en zeer nieuwsgierig. Onze groep telde twaalf man, en de Gentoo’s kwamen in drommen naar ons toe, kwakend, keuvelend en snuffelend. In de komende weken gingen hun mama’s en papa’s hen nog leren zwemmen en dan … stonden ze op eigen poten. Elk gaat dan, in groep weliswaar, zijn eigen weg. Het is niet direct het model van een verzorgingsmaatschappij.

Toen ik terug in de haven arriveerde, lagen er twee tenders aangemeerd. Dat was wat vreemd want die dingen moeten “shuttelen”. Bleek dat de ganse “shuttle operatie”, tot nader order gestaakt was. De wind blies inmiddels hard uit het noorden tegen “55 knots”. Dat is, in onze munt, 55×1.853 (=99) kilometer per uur. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om anderhalf uur door de hoofdstad te laveren. De” stad” is een dorp van twee duizend inwoners: één hotel, één postkantoor mét filatelie afdeling, één bank, twee kerken, één kerkhof … Lang verhaal, en eentonig. Ook nog een legioen van vijftienhonderd Britse soldaten.

Na mijn folkloristische kennismaking – de wind was een beetje in kracht verminderd – had men beslist om het vervoer naar het schip nog eens te proberen. [Eens terug bij de moeder – want daar ben ik tenslotte wel geraakt, vernam ik dat men vanaf 13 uur reeds de uitgaande tenders, uit voorzorg, had geschrapt. Het geduld van sommigen was niet beloond geworden!]. Met tachtig man zaten we in dat doosje, zonder kiel. Specialisten suggereerden dat die blikken dozen zonder kiel wel eens konden omkiepen!

Mijn reputatie als zeiler en als ruiter is onbesproken. Dat is voornamelijk te danken aan het feit dat ik nog niet op een zeilboot, noch op een paard betrapt ben geweest. Zonder overdrijving mag ik melden dat ik vanmiddag in beide disciplines gedoopt ben. De tocht met de “tender” terug naar de Prinsendam was wellicht niet écht gevaarlijk, maar zeker avontuurlijk: een bokkende colt. Bij elke windstoot, of als we wat schuin op de golven lagen, gutste het water binnen langs elke opening. Op dat moment zie je dan ook dat er veel meer gaten in die boot zijn dan je ooit voor mogelijk had gehouden! Einde goed al goed …

Intussen is iedereen terug behouden aan boord geraakt en staan de stevenen pal zuid gericht. Morgen overbruggen we het liquide hiaat tussen de harde rots van de Malvinas en het vaste water van Antarctica. Dat liquide hiaat heeft een reputatie hoog te houden. Deze oversteek is niet even gevreesd als de terugtocht naar Kaap Hoorn, maar scoort eveneens hoog in de Goebbels-lijsten. Ik houd alles vast, vooral mijn hart!

Prinsendam, donderdag 10 februari 2011

Bijna in Antarctische wateren – maar toch al opgezweept! (de wateren)



In Duikvlucht naar de Falklands

nederlands Posted on 2011-02-10 03:28:55

Tik, tik, tik. Het is acht uur. Het weerbericht voor Prinsendam Eiland. Temperatuur 16°C, stijve bries 6, golven tot 3meter. De luchtdruk bedraagt 1018mb. Het is bewolkt tot betrokken, met af en toe regen en mist. Zicht varieert, van 10 kilometer bij opklaringen tot 500m in de neerslagzones.

Welkom op 45°S en 56°W, in niemandsland – in feite is het niemandswater. De dag kondigde zich nochtans schitterend aan, vanmorgen om half vijf. Omdat mijn wakkere aanwezigheid gewenst was bij pitstopactiviteiten, was ik vroeg te been – met de bedoeling om zo snel mogelijk terug horizontaal te gaan. Dat was buiten de waard (ige sterren) gerekend.

Waardig? Majestueus was de hemel, tot aan de horizon afstekend tegen de aardedonkere zee. Zelfs met een klare en werkende geest is de zuidelijke sterrenhemel voor mij nog steeds een gesloten boek, maar het is niet omdat men de letters niet kan lezen dat het geen schitterende foto’s kunnen zijn. (Zo werd Playboy vroeger immers ook “aan de man” gebracht, hoewel ikzelf enkel geïnteresseerd was in de artikels). Dit nachtelijk uitspansel was een poëtisch schilderij, met gratis Melkweg wolken inbegrepen. Vanaf nu zal ik moeten plannen om wat beter voorbereid omhoog te kijken, waarbij “goed wakker” en “verrekijker” twee attributen zijn die niet mogen ontbreken. Ik zal vandaag alvast mijn voorafgedrukte (goed begonnen is half gewonnen!) sterrenkaart voor Port Stanley eens bekijken zodat ik wat zinnige dingen kan melden bij mijn volgende kijkgelegenheid!

Het was een productieve dag, zelfs Conatus is er beter van geworden. De weersvoorspellers, waar ze ook mogen zitten, zijn in het wat lagere Zuiden even betrouwbaar als in het wat hogere Noorden. De namiddag was, voor de gemiddelde oceaantoerist, een meteorologische droomwereld. Gewoon schitterend weer, en varen als op een glad meer. De stijve bries was, als bij wonder, tot een zuchtje verworden. Wij stevenden op maximum snelheid (iets minder dan 40km/h) af naar de Falklands. Buiten, in de zon, steeg er een zacht geplens van gespleten water op uit de wiegende golfjes, waarop je alle soorten van muziek kon neuriën (op een trage vier vierdemaat wel te verstaan). Aangezien het lange liedjes werden was ik deels roodverbrand voor ik er erg in had.

Dat verhitte vel zal in de komende dagen alleszins wat rust krijgen. Voor morgen voorspellen de lokale Frank&Sabine een middagtemperatuur van 11°C, bewolkt en kans op mistbanken. Ik heb, in zichtbare tegenstelling tot sommige medepassagiers, mijn winterkleding nog niet uit mijn valies opgediept. ’t Is toch niet de bedoeling dat we de pinguïns de schrik op het lijf jagen! We zien het wel, morgenvroeg, in Port Stanley.

Prinsendam, woensdag 9 februari 2011

De i-satelliet lijkt even betrouwbaar te worden als elektriciteit in Afghanistan

P.S. Van ervaringsdeskundigen heb ik begrepen dat de communicatie in de volgende vijf dagen problematisch kan worden. Ook dat zien we dan wel, overmorgen ….



Een dagje laatzomerse Noordzee

nederlands Posted on 2011-02-09 03:35:40

Op het ogenblik dat enkele omgevingsfactoren voor een levend lichaam terug “normaal” worden, reageert het direct. Zo ook het mijne: vannacht was het, eindelijk, echt koel geworden en de wind woei die aangename koelte naar binnen. Dus heb ik, eindelijk, nog eens acht uur geslapen. Het zeewater had zich ook in een ander kleedje gestoken, het bruin-modderig spul van de Rio de la Plata inwisselend voor een grijsgroen pakje, met witte franjes wel te verstaan.

Uiteraard valt er niet al te veel te vertellen over deze luie “dag op zee”. In de voormiddag bleef het grijs, maar in de namiddag kwamen er flarden van blauwe lucht, en warme zon. In mijn short op het balkon was het net een dagje aan de Noordzee: 20°C, aangenaam – uit de wind, met wat blauwe golven die zich redelijk gedeisd hielden. Voor de doorwinterde Belg ontbrak er enkel een breed, lichtglooiend strand. Dat het écht Belgische omstandigheden waren, bleek om een uur of vijf: dunne, schrale, middelhoge wolken dreven binnen (of wij dreven onder hen, wie zal het zeggen?) en de temperatuur zakte met een vijftal graden – tijd om naar binnen te gaan!

Voor het overige was het “nihil nove sub sole”, behalve wat veranderingen aan onze tafel. De gemiddelde leeftijd is op één avond met 7 jaar omhoog gegaan. Omdat de dochter van een Canadese dame, die ons in Manaus vervoegd had, in Buenos Aires is vertrokken, kregen we een nieuwe tafelgezel cadeau. Een New Yorker, met een groot b.kk.s natuurlijk, niettegenstaande hij 81 jaar oud is. Ach, hij valt wel mee; het bakkes refereert vooral naar het typische (maar niet makkelijk wennende) NY’se “in your face” gedrag. Zo wou hij bijvoorbeeld direct weten wat ieder aan tafel als achtergrond had (beroep, ervaring, nationaliteit, kinderen, …). Aangezien hij een juffrouw van 39 vervangt, wordt er gemiddeld zeven jaar “ervaring” toegevoegd.

Inmiddels is de mama van de jongere dame wel ernstig ziek en, sinds gisteren, niet meer op het avondeten. Hoewel we haar slechts dertig dagen kennen is “de tafel” bezorgd over, en in de weer voor deze frêle, doch lieve madame uit Vancouver. Vanmorgen maakte ze 39.5°C koorts en vertoonde ze duidelijke symptomen van dehydratie. Vanavond is “onze tweede jongste”, een vrouwelijke Amerikaanse kolonel-op-rust, poolshoogte gaan nemen; bleek dat de toestand absoluut niet verbeterd was, maar eveneens dat de medische staf van het schip helemaal niet langs was geweest! Onbegrijpelijk vind ik dat. Enfin, we hebben dan een delegatie naar de “front desk” gestuurd – hogergenoemde kolonel samen met onze chirurg-op-rust – om ervoor te zorgen dat de zieke serieus verzorgd zou worden.

Daarbij ga ik het laten voor vandaag. Als sfeerschepper van “La Boca” heb ik een winkelgeveltje ingesloten, gewoon voor de kleur want binnenkort is het voornamelijk nog zwart, wit en grijs.

Prinsendam, dinsdag 8 februari 2011

Antarctica nadert met rasse …..?



North & South of the Plata

english Posted on 2011-02-09 03:34:51

Rio de la Plata, Silver River, but there was no shiny Plata at all, never has been. As a matter of fact, the rio looks as muddyish as the Amazon. That is not abnormal, for it carries sediments down from similar highlands through similar lowlands into the Atlantic. This 160 mile long estuary is, in essence, not “big”. It definitely is among the world’s largest in surface, but it disappoints in volume, for it is very shallow, with only a very narrow navigable channel.

On its North side there are rolling hills, infinite beaches and blue rivulets that empty, and disappear, in the brown Rio de la Plata. On the South side stretches Argentina, for thousands of miles, pampas, all the way into Patagonia and halted in the West by the Andes wall. Judging by their capitals, and surroundings, Uruguayan and Argentine society are, surprisingly, different.

Starting with a local monument: there is no argument about the tango, the shared national dance. Both Montevideo and Buenos Aires agree that they represent, and still are, the cradle of tango. We wouldn’t be “homo sapiens” if we would have agreed to have one and only one tango for neighboring cities though. Conoisseurs posit that Urugayan and Argentinean versions are different. I have watched both versions and was, understandably, unable to discern those differences. That means that the similarities must have dominated. One of those similarities is that the female partner, regularly and energetically, kicks, swings and turns (all simultaneously) her sharp heels up – between the legs of the male partner. Surely, as a young man, you must put a lot of trust in the proficiency of your dance mate! I suggest that one never dance the tango with his wife in the midst of a running argument … (Chances are that most of us won’t get hurt, because the dance probably takes us a lifetime to learn and by then energy decreased and harmony, presumably, increased ).

Romantics claim that Montevideo has been so named because a sailor on Magelhães’ ship (1520) saw the little hill and yelled out “Monte vidi eu”. Not perfect Portuguese it seems, and not likely neither, because the city was founded two hundred years later. The historians, having their own variety of romanticism, bring it all back to a bean counting cartographer who wrote down: MONTE VI DEO. This supposedly meant Hill no. 6, Del Este al Oeste. I did not watch the passing hills but reliable sources say that the little butt, west of the city, is indeed still the sixth, counting from the entrance of the Plata estuary.

Uruguay has 3.3 million inhabitants, 40% of which live in the capital. Apart from a huge baroque parliament building – always a symbol for flourishing democracy, which often exists only symbolically as well – and a few well preserved temples, such as the opera in downtown and the Centennial Stadium on the outskirts (where Uruguay won the very first World Cup in 1930), the city has little to get excited about. The commercial downtown area measures a few square miles and projects the image of a medium size regional city in Spain or Portugal (such as Bilbao, or Oporto). Leaving the center, even the erstwhile beautiful neo-classical patrician houses immediately offer a depressing view, interspersed by low and simple houses, downtrodden and dark. People obviously are not well off, an observation that gains in veracity as you move farther from the center. It appeared to me that Uruguay was a society with little or no middle class, and with few, if any, ways and means to create such a middle class.

The countryside is equally unimpressive, not to say outright boring: shallowly rolling hills, relatively green pasture and bush, with little or no movement. I was told that it hides 6 million heads of cattle and double that amount of sheep. More towards the North the land gets hillier and shadier, and at its extreme Western side it offers great Atlantic sandy beaches, culminating in rich and prosperous Punta del Este. That resort is also a magnet for rich Porteños (=inhabitants of Buenos Aires), who bought second or third residences on that side of the river.

Personally, I could not resist the temptation to visit a local winery. In a flat land, relatively hot in the summer (it was 30°C/86F), relatively little rain, suffering from frequent and substantial southerly winds, one adjusts his expectations. Basically Uruguay makes primarily red wine, from primarily indigenous grapes. Indigenous means that they are Italian or French varieties that have been crossed with local vines, to better withstand the climate. Most of the wine is made from “Tanat”. It is an acceptable table wine for a summer BBQ. We also drank a white chardonnay-viognier which was refreshing (after 90 minutes on a bus) but showed little other characteristics. Most surprising of all was the price they were asking: $9 for the cheapest bottle and $800 for a bottle “Port-like” wine from 1992. For that price one may probably still be able find a bottle of 1970 Vintage Port ..outside of Uruguay

Continuing on the wine trail, I also visited a wine merchant and cellar in Buenos Aires. Argentinean wines are, in Europe, less invisible than their northern neighbors, especially the so called “national pride”, malbec, is easy to find. Here I tasted an espumante, a white from high up the Andes, and three Mendoza reds (Bonarda, Syrah and Malbec). The “Méthode Champenoise” bubbly liquid was quite indistinct, and it would not beat most traditional European competitors, certainly not the likes of Cava, Prosecco or many other well made bubblies. Yet, they were asking $19 for a bottle. The other two local grapes (claimed to be varietals from Toscana) did not impress nose nor palate. The syrah was good enough and the malbec was, in my humble opinion, a balanced, round and pleasant red wine (with broiled red meat, preferably). However the price of a 2006 Malbec was … $45. At those prices I think that Argentinean premium and export wines will remain “small business” for many years to come.

Buenos Aires is, without a doubt, one of the world’s top capitals. What it lacks in natural beauty, compared to Rio, it makes up in architectural grandeur. Where the people and the state found, and find the money to build and maintain all the splendor, has remained a secret for me. Not only does the city boast magnificent buildings from the 19th and 20th centuries, including a subway dating back to 1913, they are renovating old neighborhoods in styles resembling the best projects in Europe. Obviously, the middle class is growing in Buenos Aires, and there is optimism in the air, notwithstanding the renewed problems with government finances.

I visited the city by bike, too. It was my first ride since my shoulder operation. The bike did not resemble the vehicle that I am used to, but two working brakes gave me enough confidence to dive into the Monday morning traffic. The idea was to drive more or less along the Plata River, towards the southern origins of the city. The end objective was “La Boca”, home of the world famous Boca Juniors soccer team. That is also the neighborhood, and the team, where world famous Diego Maradonna spent his youth. La Boca has nothing in common with downtown, even the language, already a stretch to understand in the center of the city, becomes a garbling of zjjjjjs and strange nasals.

At this site Buenos Aires was founded, 400 years ago. After a yellow fever outbreak, wherein the substantial black population got virtually wiped out, all the people that could afford it left the area, and it has forever remained a backwater of sorts. These days some folks make a few pesos off the tourism industry, with ransack souvenir stores and cozy restaurants – but the area remains visibly poor. The only cars that one sees in the streets are always small, never clean, and thirty years old, or more. Perhaps that explains why few are moving, and most are parked along the sidewalks.

The most adventurous part of the ride took me from La Boca to San Telmo. It was a long cobblestone street, going uphill. The climb was not really steep, but the street was intended for two vehicles, with not too much space for passing or crossing cars to spare. I tried to convince my American companions to ride more towards the middle of the street, on the basis that it was the best way to make sure that the cars coming from behind, would SEE us. In my time-tested experience, even aggressive drivers will slow down, or stop, when you are really in their way. (Of course they will honk and curse). On the other hand, when riding close to the sidewalk, many car drivers, certainly the local variety, is convinced that they can pass without touching anybody, right nor left – and they “go for it”! Luckily everybody survived, although one lady had to catch her breath for a couple of minutes, after a “too close encounter”, or was it due to energies spent?

After three and a half hours of meandering, mixed with some deft moves, the “Tour” was came full circle, and we were all safely back in the port, although many butts did visibly hurt. To restore the burnt calories, I ate a spaghetti-pomodori, plus a vanilla-chocolate ice cream, before a well-earned siesta. At 4pm the captain called us all onto the deck for the monthly “Abandon Ship” drill. There were about one hundred passengers at Lifeboat #3. As part of the procedure the skipper did his best to explain that we would all fit in our boat, if we followed the directions of the crew. He added that he did not expect such a situation to actually happen! I, for one, do not believe, after two of these sessions and judging by the experience with tender operations to shore, using those same sloops, that we all fit in the Lifeboat #3. Therefore, I wholeheartedly share his hope and expectations.

Ciao Buenos Aires! Indeed, Ciao, and not “Hasta la vista” or “Vaya con Díos”. Italy still lives in this town. As a matter of fact the Italian larynx and sinuses are built too narrowly to properly speak the local lingo, so it is not difficult to guess their origins. Meanwhile the entire Mediterranean is represented here; the last wave brought Romanians, arriving after Lebanese and Armenians. One can probably match immigration patterns with the world hot sports, starting with WWII. Interestingly though, Argentina does not propagate “multiculturalism”, which has been the “final solution” preached by the western “intellectual left” during the last decades. On the other hand, they have achieved peaceful co-existence between these cultures, all speaking (their brand of) Argentinean, a living language and a language of life-loving people.

We are now diving straight south, sixty hours to the Falklands for a short stop and penguin visit, and then onward to Antarctica. The ocean starts to resemble the North Sea: color, wind, sound and temperatures are all familiar.

Prinsendam, Day 35 – Tuesday Feb 8th, 2011

En route to the Falklands … or are they the Malvinas?



Ciao Buenos Aires

nederlands Posted on 2011-02-08 12:54:24

Zo gaat dat hier: ciao, en niet “Hasta la vista” of “Vaya con Díos”. Italië leeft in deze stad. Ten andere kan je er de Italianen meteen uitpikken als ze Spaans spreken: hun neusholte en hun keelgat zijn voor het Argentijns te eng geschapen. Ondertussen is de ganse Middellandse Zee afgezakt naar deze contreien; de laatste golf waren Roemenen, maar al de anderen, inclusief Libanezen en Armeniërs, zijn eveneens stevig vertegenwoordigd. Van multiculturalisme hebben ze hier geen kaas gegeten – misschien zelfs nooit begrepen, maar wat ze wel hebben bereikt is de vrede tussen de gemeenschappen te bevorderen. Iedereen spreekt gewoon Argentijns, een levende taal, en een taal van levenden.

Vele uren voor we vandaag aan het vaarwel toekwamen, kwam de zon, opnieuw, uit haar bed na mij, met het verschil dat haar gordijnen de ganse dag dicht bleven en die van mij niet. Die gordijnen maakten niet veel verschil, want het waren uitsluitend de containers die mijn ochtendglorie blind aanstaarden. Tussen haakjes, aan diegenen die zich een idyllische voorstelling maken van een cruiseschip in een grote (industriële) haven, zeg ik onomwonden: vergeet het! Wij liggen gewoon aan een vuil, lawaaierig, stinkend dok waar bussen overdag af en aan rijden om ons, laverend tussen lam metaal, kreunende kranen en veelkleurig vuil naar een spiksplinternieuwe passagiersterminal te brengen. De terminal mag er zijn: gratis internet, ruim opgevat en mooi geschilderd, met vriendelijke douane en voldoende zuurstof – zuurstof in één woord!

Aan de andere kant van die terminal wachtten vanmorgen, om acht uur, de fietsen. Dat is geen vergissing: fietsen doorheen Buenos Aires was de uitdaging van de dag. Tussen haakjes, de fietsen op zich waren al een uitdaging. Als ik er een sexy merk zou moeten opplakken zou ik “DelDente” kiezen. In het Vlaams wordt dat “Aftands”, maar dat klinkt niet zo goed. Omdat ze twee werkende remmen hadden, en ook een “pion libre”, waren ze adequaat, tenminste voor een Flandrien. Enkele Amerikanen waren een andere mening toegedaan. De bel kwam meestal niet boven het straatlawaai uit maar als je altijd zorgt dat de automobilisten je ZIEN, hieven ze je niet te HOREN. Dat was nog iets waar de Amerikanen – meer begaan met sterven dan met leven – geen oren naar hadden.

De tocht was vol verrassingen. Buenos Aires heeft, zoals dat hoort, vele gezichten en ik zou er een drietal ontdekken die gisteren helemaal onzichtbaar waren gebleven. De route leidde naar het zuiden, langs de Rio de la Plata, de Zilverrivier. In het voorbijgaan weze opgemerkt dat de originele ontdekkers (Mendoza & Co.) zich deerlijk vergist hebben: er is nooit zilver gevonden. Trouwens, de rivier is even modderig bruin als de Amazone, wegens het sediment dat van gelijkaardige bergen en via gelijkaardige wouden getransporteerd wordt, net als bij de grote broer. Ander detail is dat we het water van de Rio de la Plata niet hebben gezien, enkel de moerassen waaruit het goor uitziende goedje reeds weggetrokken was.

Drie totaal verschillende buurten verdwenen onder onze wielen. Eerst was er Porto Madero. Een oude stadswijk die momenteel helemaal gerenoveerd wordt, vergelijkbaar met wat in oude Belgische stadswijken, in Antwerpen, Gent en Leuven bijvoorbeeld, gebeurd. Een mengeling van mooie residentiële laagbouw met commerciële benedenverdiepingen (vooral restaurants, bars en luxe winkels), langs de oude havendokken. “Gewone Argentijnen” – zelfs gewone “Porteños”, de naam voor autochtone Buenos Aire-janen, kunnen dit niet betalen. Het is wel mooi en aangenaam toeven – ook bij de brug die, hoe kon het anders, een vooroverleunende man uitbeeldt die zijn armen (de stalen hangkabels) uitsteekt naar de in een boog (over zijn knie?) liggende dame: officieel noemt dit de “Puente de la Mujer”, maar iedereen noemt ze de Tangobrug!

Van daaruit laveerden we naar “La Boca”, in het Zuiden. Op deze plek is Buenos Aires in 1536 gesticht, door bovengenoemde Mendoza. De beroemdste boreling van La Boca is … juist, Maradonna. Met het centrum van de stad is er geen vergelijking mogelijk: dit is een arme, maar uiterlijk ook uitbundige buurt. Omdat het niet overal “ongevaarlijk” was, heb ik enkel in de “betere” straten rond gestapt. Het doet denken aan de Jordaan in Amsterdam, misschien aan de oude Marollen in Brussel. Als ik in het centrum al zeer goed mijn oren moet spitsen om te horen wat ze zeggen, is dat in deze buurt onbegonnen werk. Zelfs het nummer van de trui van Messi (djèisjjj) vraagt wat verbeeldingsvermogen. Maar ze willen het allemaal wel vijf keer opnieuw herhalen, met de glimlach.

Voor de voetbalvrienden wil ik er toch aan toevoegen dat ik ook het stadion van Boca Juniors (waar Maradonna speelde) heb bezocht. Het zal mijn spel in de komende maand zeker niet slecht beïnvloeden. Ten andere, in de ganse “La Boca” buurt staat het stadion en/of de spelers op elke gevel geschilderd. Kultuur met een grote K, evenzeer als Tchaikowsky of Baudelaire, of, voor de puristen, evenmin als Rubens en Sint Niklaas. Hier is de tango geboren, bij de vele haantjes die moesten vechten voor de weinige poelekens!

Van “La Boca” hobbelden we naar San Telmo, eveneens eeuwen oud. Dit was via een lange kinderkoppekensstraat, bergop. Wat de Kloosterstraat van Geraardsbergen heeft aan steilheid miste deze klim zeker, maar wat deze Avenida had aan langsscherende bussen en taxi’s mist de Kloosterstraat eveneens. Voor de meerderheid van mijn medereizigers was dit, zo bleek achteraf, een hallucinant stukje! Natuurlijk, in plaats van dicht bij het midden van de straat te rijden – wat macho, maar duidelijk in de weg van de aanstormende auto’s! – reden ze extreem rechts, wat de Porteños in de waan liet dat ze er langs konden scheren: bijwijlen een spektakelstukje met wat gevloek en minstens één naar adem happende dame. Het centrale plein met de obligate buurtkerk is de lokale versie van de Brussels Zavel: artistiek, gezellig, schaduwrijk, en bemiddeld. Buenos Aires heeft inderdaad vele gezichten.

Na meer dan drie uur fietsen was de cirkel (een ovaal in dit geval) rond. En na een dikverdiende spaghetti-pomodori heb ik me “afgekapt”. Die siësta heeft geduurd van één tot vier. Misschien had ik dat nog wat langer getrokken, ware het niet dat de universele luidsprekers iedereen opriepen voor een “Abandon Ship” training. Op die dril moest ik terug onder “reddingssloep nr. 3” postvatten, samen met een kleine honderd passagiers. De kapitein probeerde nogmaals uit te leggen – vanop de brug natuurlijk! – dat we allemaal makkelijk in die boten zouden geraken, maar voegde eraan toe dat de situatie zich waarschijnlijk niet zou voordoen. Met al dat ijs weet je echter maar nooit …!

Vannacht kan mijn deur terug open blijven, en de stille, gezonde lucht naar binnen stromen. En morgen is het een dag “At Sea”, de eerste van twee exemplaren. Uitslapen misschien?

Prinsendam, zondag 6 februari 2011

De tweede A komt er aan, als de weergoden meewillen!



Buenos Días Buenos Aires

nederlands Posted on 2011-02-07 03:30:39

Zelfs voor een doorwinterde Nerviër was het fris deze morgen. Het is de eerste keer dat het binnen warmer is dan buiten. Er woei een onaangename zuidenwind (waar het koud is op dit halfrond) en in korte mouwen, en korte pijpen, ontbijten op het achterplecht leidde bijna tot klappertanden. Dat heeft het voordeel dat je automatisch beter kauwt, wat mijn maag extra werk bespaarde, en wat zondagse rust bezorgde. De één zijn brood is …

Fitness om zeven uur ’s morgens is niet mijn eerste keuze, maar als je toch wakker bent en daarenboven de rest van de dag een druk programma hebt, dan geeft het een aangenaam gevoel, vooral als het voorbij is!

Als Rio een wereldstad is om zijn natuurlijke pracht, dan valt Buenos Aires dezelfde eer te beurt wegens zijn architecturale klasse. Waar “men” het geld verdiend heeft om de ontelbare schitterende gebouwen, monumenten en tuinen neer te poten, en te blijven onderhouden en opsmukken, kan ik niet beginnen raden. Zelfs een metro ligt er hier sinds 1913. Het land zelf is in de laatste veertig jaar een paar keer quasi-failliet gegaan (en wankelt financieel opnieuw), maar er zijn blijkbaar genoeg investeerders om het patrimonium te verfraaien en om moderne staalglazen wolkenkrabbers de blauwe hemel in te jagen.

Een paar anekdotes van de dag waren wel merkwaardig. De stichter van Buenos Aires had 102 kinderen. Als je succesvol een stad wil lanceren is dat een grote stap voorwaarts! Op de Plaza de Mayo, bij het presidentieel paleis, staan al veertig jaar lang moeders (en hun afstammelingen) met protest plakkaten in verband met de “desaparecidos” van het militair bewind. Iets minder lang, maar toch niet slecht, hangt er een continu bemand spandoek met de boodschap “de Malvinas behoren tot Argentinië. Vergeet onze gesneuvelden niet”. Tot slot, gaf de gids ons mee dat “hondenpoep op straat één van de grote problemen was in de stad”. Twee Amerikaanse reisgenoten hebben dat vervolgens daad-werkelijk bevestigd, tot groot ongenoegen van de andere passagiers in de bus.

Vanavond stond er tango op het programma. Alvorens daarover uit te wijden, even meegeven dat tango géén Argentijnse traditie is. Tango is een dans van Buenos Aires, en van Montevideo. De rest van het land heeft verscheidene en totaal andere folkloristische tradities. Ter informatie, na het genieten van de wervelende show kan ik bevestigen dat ik de tango waarschijnlijk onder de knie heb, maar zeer zeker onder de “kn…oessel”! Hoe dan ook, boven de knie bak ik er niks van! De snelheid en nauwkeurigheid waarmee de tien dansers stap-, beenzwaai-, sleep- en glijbewegeningen uitvoeren is onvoorstelbaar (en, zonder flits, op de gevoelige plaat niet wast te leggen.) Een sensueel genot voor oog en oor.

Want .. dit alles was met livemuziek, gebracht door een vijfkoppig orkest (bas, gitaar, viool, piano en bandoleón), dat begeesterend musiceerde. Vooral de “bandolero” schudde schitterende notenschilderijen uit zijn zakaccordeon – een instrument dat wij een Boheemse trekker zouden noemen. Trouwens in vele opzichten hebben tango, flamenco en gipsy muziek, een stuk melancholie gemeen. Willen ontsnappen aan armoede kleurt de toonladders in gelijkaardige tinten.

In de USA wordt op dit moment hun wereldkampioenschap voetbal gespeeld: de Superbowl. Met nog vijftien (effectieve) minuten te spelen, ga ik hier achter de blog een punt zetten!

Prinsendam, zondag 6 februari 2011

Morgen begint de tweede helft van deze Voyage!



Veni, vidi, … parti

nederlands Posted on 2011-02-06 02:22:55

Totnogtoe ben ik er niet in geslaagd om doorheen een “landing” te slapen. Het zou vanmorgen niet anders zijn. Toen het geluid van de motoren wat van toon veranderde, was ik klaarwakker. Het was iets voor zessen en de donkerte werd enkel onderbroken door een dikke rechte streep licht aan stuurboord. Montevideo! Met nadruk op de vídeo ….

…. want de “monte” kon ik niet onderscheiden. Dat had meer te maken met zijn molshoop allures dan met het zand in mijn ogen. Volgens de romantische traditie zou een matroos op het schip van Magellaan, in 1520, uitgeroepen hebben: “Monte vidi eu” – ik zie de berg. Volgens historici zit de romantiek vervat in oude cartografische gewoontes. De stad werd gesticht in het begin van de 17de eeuw, vlakbij een berg. Deze berg was de zesde in de rij, als je de heuveltjes begint te tellen bij het begin van het estuarium van de Rio de la Plata, van oost naar west: MONTE VI DEO. De “VI” staat voor zes, en “DEO” voor “Del Este al Oeste”.

Zes keer groter dan België met drie keer minder inwoners – quasi allemaal van Europese afkomst – betekent gewoon dat het land leeg is. In Montevideo zelf leeft ongeveer 40% van de bevolking. Het is alvast geen stad om, zoals de Michelin het zou zeggen, een omweg te maken. Als er al een ster wordt gegeven is het gewoon omdat er wat “hoofdstedelijke gebouwen” staan, zoals o.m. het buitenissige parlementsgebouw; in Montevideo worden die aangevuld door een aantal merkwaardige “tempels” die honderd jaar oud zijn, zoals de opera en het “Estadio Centenario”, de voetbaltempel waar Uruguay in 1930 de eerste FIFA wereldtitel binnenhaalde.

Het echte centrum is een paar vierkante kilometer groot, en doet aan een provinciale grootstad denken, à la Bilbao, Oporto of, met een beetje goede wil, Bordeaux. Buiten dit kleine rijk- en druk-aandoende stadsdeel is het een beetje wenen met de pet op. De mooie gebouwen uit het begin van de 20ste eeuw zijn vervallen en niet onderhouden, en ertussen, schamel en verdoken, staan vierkante huisjes, laag en scheef, waar de stroop niet van de muren loopt. Buiten de stad zelf worden de huisjes nog kleiner, de straten stoffiger en de mensen krommer.

En dan kom je in … de wijde, eentonige natuur, hier en daar onderbroken door wat koeien, en dubbel zoveel schapen. Omdat ik een gewaarschuwd man was, had ik, het dubbele waard zijnde, mijn voorzorgen genomen en een bezoek aan een lokaal wijngoed gepland. Onder de hete zomerzon waren de druiven gulzig aan het rijpen; vorige week was voor de eersten (chardonnay) de pluk begonnen. De gids/oenologe vertelde gretig over de acht variëteiten die ze hadden aangeplant. Als puntje bij paaltje kwam was 80% van het areaal in feite bestemd voor lokale druiven: de “tanat” en de “marsalin”, in Europa totaal onbekend.

Zo een bezoek is niet compleet zonder proeverij. Die proeverij, mede dank zij het lekkere gebraden vlees, mocht er zijn. De beste wijn was middelmatig en wit (chardonnay-viognier) maar de toemaatjes waren van hoge kwaliteit, zoals te zien is op de foto. Het was de bedoeling dat we het onderscheid zouden leren ontdekken tussen de Uruguese en de Argentijnse tango. Dat is niet echt gelukt want iedereen was te zeer afgeleid door andere bewegingen dan die van de voeten!

Inmiddels varen we op de Rio de la Plata. Er staat een harde wind en het estuarium heeft een wit kuifje. Aangezien het zeer ondiep is – elk kwartier klinkt het alsof de schroeven door de modder ploeteren – valt de hoogte van de golven mee. Vannacht krijgen we van de tijdgoden weer en uurtje terug; in Buenos Aires zijn we terug vier achter op Brussel. Ik vrees dat we dat uurtje volgende week, onderweg naar de Falklands, snel zullen moeten prijsgeven.

Prinsendam, zaterdag 5 februari 2011

Westwaarts, naar de “goede luchten”!



Leaving the Mighty River Land

english Posted on 2011-02-06 02:18:05

The ocean to the southwest of Rio is dotted with islands and its mountainous coast is covered with almost virgin forest. By break of morning the idyllic landscape woke up, together with us. One last day “On Shore in Brazil” awaited us, in Paraty. Because the shallowness of the bay waters, the Prinsendam dropped its anchor five miles out the local “harbor”; if we would get in any closer, the bridge announced, we could all walk to shore! As Jesus was nowhere to be seen to give us a helping hand, we were looking at a thirty minute “transfer”, by tender.

Paraty, according to a guide that I had bought at home, was a classic, colonial, picturesque village in a golden bay. I decided that it was small enough to go and inspect the little town on my own. Correction, when a ship with 700 passengers docks, you cannot be alone in a village of one square mile!

Thank God (Him again), we did not have to suffer the stuffy, plastic tenders; the bosses had chartered two schooners. Rather than using the sails, they puffed along on their noisy but somehow charming diesel engines and, most importantly, they offered protection from the sun as well as a lot of welcome ventilation.

Paraty was already wilting under the sun-leaden sky, as we climbed ashore. Apart from a few schooners – the fishing boats and luxury yachts were moored further away – the pier was dominated by colorful, lazy love boats, invitingly eyeing, by virtue of their venetian-flair skippers, the passers-by. With names like Aphrodite, My Love, Passione, Paz e Amor (link?), etcetera one couldn’t resist to drift away, if not literally then figuratively! If there would have been a boat named “Carinha”, I would have gladly rented it for a couple of hours to sail away, eyes closed, along the bay – the town could have waited! But there wasn’t, so I marched on, courageously.

I circled in square circles) the little colonial pearl for more than an hour. As the guide predicted, it was a well preserved colonial setting, Portuguese style from end to end. It had three churches: one for the “whites” (aptly called “de los Remedios”, where they could pray for good health), one for the “blacks slaves” (financed by the whites, aptly called “del Rosario”, where they could pray rosaries for hours on end, after work of course) and one somewhat special. That was built by the black slaves, for themselves, and aptly named Santa Rita, a saint who was meant to deliver them from slave labor (and eventually did).

Not having found the “Carinha” love boat earlier, I found an alternative. Intrinsically it was nowhere near the real Carinha, but the name was close: CAipeRINHA. Tucked away in the western corner of the main “Praça”, or square (where they were building their own little Sambadrome), the bar, and the young folks tending it, were too enticing to just pass them by. The Caiperinha was excellent: some titillating and strong Cachaça (distilled from sugar cane, not unlike rum), with lime and ice. To make sure that I could still walk straight to the schooner, I also ordered a glass of Guaranà. That is the commercialized version of the drink that Indians brewed (with teaspoons of powder and Rio Negro water) before going hunting for two nights – in the old days! I am surprised that nobody has taken this drink to western markets yet, they could make a killing! I made it back to the Prinsendam in one piece, albeit soaking wet.

Paraty was the final port of call, a tender port as well, which is more in tune with the land and its people than a regular docking port. We left the bay as a thunderstorm moved in. Unfortunately, the rough seas associated with it would accompany us through the night. And the next day “at sea” didn’t pass any better. We had to put up with the roughest seas since leaving the Caribbean. Luckily it started to rain around noon, a downpour that lasted hours. It doused the waves somewhat but at dinner there were many empty chairs, with another day “at sea” to come!

Poseidon had reined in his wild horses (or his trashing nymphs?) by the time the sun rose today, around 6:30am. As a matter of fact, the weather would improve considerably as the day wore on, and after lunch it was a glorious day – at sea! Around 2pm we crossed the invisible border with Uruguay. After more than three weeks of cruising in rivers and around landmasses, I find it difficult to say “Goodbye Brazil”. I prefer “So long Brazil” instead. This country tempts, surprises and invites: the land, the people and, surely, the power that the combination creates are compelling; no less.

The country is, unavoidably, a conglomeration of very different regions. That is no surprise when considering its size and diversity: surface as well as population as well as culture. Along the mighty Amazon the economy is least developed, yet people live very closely tied to nature and don’t seem to crave western riches. Its geography – immeasurably grand, crisscrossed by massive rivers and densely wooded – precludes the easy introduction of primary utilities and services. “Light for everyone” is in full swing, and electricity is relatively easy to transport. But what about clean water? What about enhanced education and employment opportunities? What about improved medical care? Wherever one cares to look, the challenges are enormous. Yet, locals – be they Indian, black, white or mixed, look generally happy with their kind of life, their kind of world. They are not impatiently elbowing their way into more money or more luxury. The Amazon region is, in all its aspects – for observed and observers – a “moving” place.

The northeast, the bulge between the Amazon mouth and Salvador, encounters probably the toughest challenges to create sufficient levels of prosperity. Nobody will die from hunger, thanks to fishing and abundant fruits and vegetables, but, apart from the seducing beaches and a little bit of commerce with the dry hinterland (= the sertaõ, a semi-arid desert), this part has little excitement to offer its inhabitants. Luckily population density, as well as population growth, is falling. Malthus, contrary to what we observe in the Nile valley, has done some effective and beneficial “christening”.

Salvador, technically considered part of the (poorer) northeast, is a different animal all together. I consider it the only “Culture-rich Metropolis” (in western terms) from the cities that I visited. Apart from a cosmopolitan atmosphere and similar aspirations, Salvador has a past that is an integral part of its present. This is not just due to colonial villas and palaces, but also because of the integration of old folksy neighborhoods with the palpable presence of a living and live melting pot of races, cultures and social classes. Salvador, without a doubt, has an undeniable personal identity and buoys with all kinds of life.

And finally there is Rio de Janeiro. Nobody should be surprised when I put Rio in the class of “cosmopolitan world cities”. Although the city, with respect to architecture, is a far cry from almost all its star competitors on the face of the earth – as a matter of fact, I happen to think that Rio is sorely lacking in this particular area of “culture” – it can lay claims to all the other required characteristics for world class. And where it comes to natural beauty, it scores way better than the colleagues. Nature has shaped an exquisite and unequalled stage in and around Rio!

If nothing else, Rio stands out because of the dynamism it projects. People are busy, are helpful, are friendly, are entrepreneurial, are active (also on the beaches!), and are happy. Money is not unimportant, but does not appear to be the absolute priority. The motto “work to live rather than live to work” is not a distant dream but, ostensibly, daily practice. Building the Samba floats rather than earning extra moneys as a cab driver, is a case in point. Surely, the favela’s are also part of Rio, and present their own, different face; a face of poverty, drugs and violence. Yet, that is not unlike comparable cosmopolitan super cities.

BRIC – Brazil, Russia, India and China – is a focus point in financial circles. They have quickly become economical powerhouses. While a country of more than 3 million square kilometers with 200 million inhabitants can veer off in many directions, I think it is a safe bet that Brazil will do very well, if only because its people show confidence in their own and in their country’s potential, and they trust that their future is promising, all of which is bundled in an extremely extravert and positive attitude with regard to their region, their city, their village and their neighbors!

This concludes the story, not the story of just one day, but the story of a month of exploring and observing this buoyant country. Tomorrow we are in Montevideo, undoubtedly another world!

Prinsendam, Day 31 – Friday Feb 4th, 2011

“I see the mountain”, not just yet!



« PreviousNext »