Blog Image

AAA - triple & cube

Amazonas Antarctica Acongagua

Diary of a Grand Voyage

Kort & Kprachtig

nederlands Posted on 2011-03-04 04:15:31

Ik had allerlei leuke kleine dingetjes gepland, om te schrijven. Planning is belangrijk in het leven, want het is de enige manier om te weten of, en wanneer, je van het doel afwijkt. Ik heb zopas beslist om af te wijken: het instinct van het moment.

Volgens ervaringsdeskundigen beleven we vandaag de Pacific dichtbij de perfectie. En daarover wou ik iets kwijt, voor alle andere dingetjes. Tegelijkertijd breng ik daarmee wat evenwicht, na mijn “ode aan de rivier”, nu al bijna twee maand geleden!

De Grote Oceaan was de Stille Oceaan vandaag, kalm en vredig. Je hoorde enkel het splitsend geritsel van het water aan de kiel, dat borrelend uit de gekloven kammen viel. De zoemende motoren van het schip (op halve kracht) werden inspanningsloos naar het onbewuste gedwongen. Wat echter meer begeesterde en, uiteindelijk, dit verhaal inspireerde, was het uitzicht. Het uitzicht? Water? Een plas, een meer, een oceaan? Water, toch? Eigenlijk wel maar feitelijk niet, of omgekeerd desnoods.

Vanaf de Prinsendam kon je de oceaanvlakte zien voorbijschuiven. En je kon je voorstellen dat de Prinsendam zich eenparig voortbewoog langs de rand van die waterwoestijn. Binnen dat kader speelden twee taferelen, die tot mijmeren aanzetten (wat wellicht makkelijker gebeurt op een dag zoals de verjaardag van mama’s).

Vooreerst is er dat wat ogenschijnlijk stilstaat: de oceaan. Je ziet inderdaad geen stroming. Het is een onregelmatig gekarteld lappendeken van enerzijds uiterst plat en, anderzijds, krisp gerimpeld water; het eerste heeft tinten van zilver en het twee schakeringen van blauw, afhankelijk van de plaatselijke lichtverstrooiing. Je merkt eveneens dat, hoewel er geen oppervlaktestroming is, er toch altijd verschillende patronen ontstaan, het vlak is niet egaal: de lappen in het deken veranderen voortdurend, van kleur en van textuur. Ik stel me voor dat Darwin zou kunnen verondersteld hebben dat in de blauw-gerimpelde stukken het koudere water opwelt, terwijl het zilver-platte water warmer moest gedacht worden. Zo verandert een eentonig landschap van “water” dan in een abstract, dynamisch schilderij, waarbij wetenschap mee het penceel vasthoudt.

Blijft nog de “oever” vanwaar wij dit alles mogen overschouwen. Het schip splijt het water en verstoort de oceaan zijn rust … En dat creëert golven, die een heel ander beeld te voorschijn toveren dan de oceaan erachter: zij vormen een breuklijn, zij zijn een oever of, als je wil, de onderrand van een kader rond het eerdergenoemde schilderij. Een heel speciale breuklijn is het zeker, zowel in vorm, als in kleur, als in textuur. Men kan het zich best voorstellen als een flinterdunne en drijvende kobaltzilveren plaat die onregelmatige maar zachte, afgeronde golven vertoont: de schaduwkant is donker kobaltkleurig en de lichtkant is zijig zilver. Daarenboven lopen er bovenop de plaat onmiskenbare patronen: sommigen zijn gebubbeld, zoals kippenvel, anderen zijn gestrengd, zoals de lengtedoorsnee van een koord. Naarmate ze zich verder van het schip verwijderen, en dus dichter bij de echte oceaan komen, verbrokkelen de bergen-en-dalen in solitaire heuveltjes en putjes, tot ze … opgaan in het oneindige.

En als dat allemaal nog niet genoeg is om van te genieten, is er “the marine life”. Het wemelt onder water inderdaad van leven: luie walvissen, haaien, tonijn en … speelse dolfijnen. De eerste en de laatste soort heb ik zelf gezien (boven water weliswaar!), de rest heb ik van “horen zeggen”.

De kapitein beweert zelfs dat hij scholen vissen kan zien voorbij zwemmen in het (inderdaad zeer) heldere water. Van waar hij staat zou ik dat misschien ook gezegd hebben!

Prinsendam, donderdag 3 maart 2011

De éne zeedag is de andere niet, ook niet voor de lezer!



Super rich, poor & poorer

english Posted on 2011-03-03 04:47:35

It would be an exaggeration to summarize a country of five hundred thousand square miles in those three words. Yet, not as flagrant as one might think, for in terms of human activity it comes close to describing the landscape, in full. Indeed, there are the fortified villas for the privileged, the cardboard and straw dwellings for the poorest, and some kind of housing for the poor, much closer to the cardboard than to the white concrete. The middle class and the simply rich (in Peruvian terms) do not really figure in the movie of daily life.

When we docked in Puerto General San Martin (the founder of the Chile Republic), I thought that Peru would have carried the spirit of its past. The foghorn had troubled my sleep for the better part of the night, which made me ill prepared for the Sunday journey to Tambo Colorado, the earliest Inca site that is still standing erect today (although without roofs). The port was a hole in the desert. I learned that it is used only for importing corn from the US and Canada, while simultaneously exporting raw salt for Northern winter roads. The salt is simply being scraped off the surrounding, barren mountains, as it is being deposited in sufficient amounts from ocean spray, carried by the very strong and daily afternoon winds.

If the port was a sober introduction to Peru, it was absolutely no match for the bus ride to Tambo Colorado, about 50 miles inland. From a geographical viewpoint this area (Pisco province) is situated at the Northern fringe of the famous Atacama desert, and it receives 1/10th of an inch (2 mm) of rain, annually. The other fact to mention is that this area suffered a 7.8 earthquake three years ago. With that in mind one knows that living conditions in this region are far from the usual.

And they absolutely were. Apart from the Nile Valley south of Cairo, I have never seen such squalid environment: shacks, streets (?), stores, you name it: in the villages as well as along country roads, dirt dominated the view. Perhaps because, and even from behind the shaded windows of our luxury bus, it was obvious that black eyes, with a stark darkness emanating from them, were, in fact, the most prominent and touching feature. In the absence of world TV cameras, and with no helpful and brave earthquake volunteers left, even the cleanup and the repairs had been abandoned, presumably for lack of funds.

Meandering though the last patches of road, still strewn with an unimaginable variety of garbage, we arrived at Tambo Colorado. With the desert to the West and South, and the Andes to the East, it benefits from the grandiose setting. It was touted, in the tour guides, as resembling Pompeii. Even injecting a lot of imagination, it is not: especially under the white light of the midday sun, you have to have good eyesight and be wide awake to discern the red, and especially the yellow wall paint (let alone paintings, or frescos!).

Still, our guide, one of the very few dynamic and engaged Peruvians that I have encountered in those three days (he hailed from Iquitos, in Amazonas though), made it a lively and interesting visit. He even personally demonstrated how the Inca’s were buried in fetal position such that they could easily be born again. Not only that, he vivified the offering of virgins on the altar of the grand square, in a way and with an enthusiasm, that we would not quickly forget.

The ride back to the new civilization was emotionally not more comforting: extreme poverty looks the same from all angles. We were on our way to what was listed as “the hacienda”, for a visit of the lands, the textiles and … for lunch. It was a one thousand acre (500ha) affair and we found it hermitically closed off from the surrounding world, not just for security but also for sanitary reasons. They had big tracts of asparagus, citrus (including the native “tangello”, from which a sweet white wine is made) and grapes. All of it, except the wine, was for export.

The lunch was a lavish affair, in a lovely villa with a pool, an abundance of flowers and trees, kicked off with some refreshing and finely-balanced Pisco Sour. Oh, I forget to mention the orchestra. We were served the cocktails and snacks by a few polite, but stern looking waiters. Even addressing them in Spanish did not bring some light to their eyes. Before we sat down for lunch, six young girls appeared in brightly colored long dresses to surprise us with African dances. It was obvious, and somewhat surprising to me, that all (but one perhaps) of the girls were black.

The host confirmed that there are still many black people in the area because of the slave populations in colonial times. I thought, wrongly, that the black slaves never made it past the Amazonas and Andes. When the lunch was finished the dancers invited guys from the visiting crowd and, being undoubtedly, at first sight, one of the more attractive dancers of the onlookers, I was invited by a boisterous and tall young lady. While the beat was unmistakably African, I just did the Chubby Checker moves, going through the knees and all, thus eliciting the general applause of the septuagenarians around us. It was fun.

Meanwhile I had been told that the host and owner was actually the Minister of Finance of Peru. He and his wife had started this hacienda twenty years ago and made it a green pearl in the surrounding desert (using water from the more or less seasonal Pisco River nearby). After next month’s elections he will be able to spend more time here again, I heard. The textile shop was actually an initiative of his wife. She had started a campaign, a long time ago, against domestic violence that culminated in gathering a number of women to make handicrafts, using traditional techniques. Today they number thirty-five, and produce beautiful artifacts (tapestry, handbags) in this otherwise desolate region.

If Pisco province was a decrepit place, Lima would not do much to change my impression of the country and its workings. If anything, Lima would paint a clearer picture of the barren social landscape that this democracy of sorts has spawned.

Prinsendam, Day 57 – Wednesday March 2nd, 2011

At what price proverbial “freedom” ?



Agalev

nederlands Posted on 2011-03-03 04:43:04

Ik wil jullie wat meer verhalen over Peru niet onthouden, maar weet zeker dat de meesten voor alles geïnteresseerd zijn in mijn overlevingskansen. Welnu, wellicht omdat ik gisteren de tijd had om “me goed te verzorgen”, dat wil zeggen veel meer liggen dan recht te staan en ’s avonds twee potjes yoghurt en vier droge koekjes te eten, gaat het terug veel beter. Wat residuele hoofdpijn niet te na gesproken, ben ik klaar voor de dienst. En die hoofdpijn verwacht ik straks met enkele glazen wijn te killen.

Vanmorgen hing de mist … op grijpafstand, een indrukwekkende muur aan stuurboord, over de volledige 180° horizon. De koude Humboldt stroom, die al dit on-weer veroorzaakt, heeft wel degelijk wat in zijn mars; de mist wordt in een normale zomer (geen El Niño jaren) over een lengte van meer dan vier duizend kilometer tegen de kust geplakt. In Europese termen is dat van de Noordkaap tot voorbij Lissabon. Het is natuurlijk niet allemààl tegenslag: diezelfde stroom zorgt ook voor heel veel vis en voor het wegblijven van cyclonen. (In de plaats daarvan worden er regelmatig aardbevingen opgeserveerd; voor wat hoort wat!).

Omdat Internet vanmiddag heel tijdelijk wat meer megabits toeliet, heb ik ook eens de Belgische nieuwssites bekeken. Ik werp hooguit elke week een blik op het moederland, en ik heb er geen idee van hoe er in het kluwen steeds nieuwe lussen worden gelegd of gevonden (ook het einde van Reynders heb ik niet mogen vernemen). Dat Beke nu wat moet gaan uitzoeken en dat we dan daarna (spoedig, zo werd gemeld) een formateur zouden aanstellen, dat is, zelfs voor een Belg in het buitenland, niet meer te begrijpen. Ik stel me voor dat het voor diegenen die thuis de winter hebben doorgemaakt niet anders is, niet anders kan zijn. Maar goed, zo zijn er ook altijd enkele anderen die hun salaris daadwerkelijk verdienen.

Machtspelletjes tussen machtswellustelingen is de nieuwe reality-tv, een poppenkast voor tien miljoen mensen. Het verbaast me toch dat Verhofstadt nog geen aap uit zijn mouw getoverd heeft. Misschien verdient hij teveel op andere plaatsen, of is hij bang dat, als hij zijn mouwen oprolt, iedereen zijn truuk door heeft? En Koning Albert, heeft die geen jonge tijger om in dat oerwoud de wet te dicteren? Bij gebrek aan deugdelijke informatie zal ik het daarbij laten, anders is het wellicht niet grappig meer.

Nog een paar woorden over Peru. Wat er aan werk te weinig is, is er aan kerken duidelijk te veel. En, in tegenstelling tot al de andere landen die ik bezocht, waar nieuwe evangelische kerken schering en inslag zijn, heeft de katholieke kerk in Peru, op één of andere manier, een monopolie weten te verwerven. Nu ja, met maandelijkse bedevaarten naar het Lotto-centrum voor de patroon van de “uitzichtloosheid”, heb je een geweldige marketing troef in een land waar de meerderheid zich in een uitzichtloze situatie bevindt. Zelfs als ze, met de patronale voorspraak, uit hun miserie uitgeraken, zullen ze de heilige danken en hun buren zullen het geweten hebben.

Vanmorgen gaf een prof (een gepensioneerde natuurlijk) een lezing over de Inca cultuur. Met name vertelde hij ook hoe Francesco Pizarro, de ontdekker van Peru (zie foto), Atahualpa, de laatste Inca keizer, om het hoekje heeft geholpen. Blijkbaar ging dit met een hele hoop bedrog gepaard, waarbij een geestelijke (ik vermoed, ook op grond van de foto, dat het gaat om de stichter van de Franciscanen in Lima) een helpende hand uitstak. Aangezien de praktijken van de Spaanse inquisitie hem niet vreemd waren, zal dat wel reglementair geweest zijn.

Zelfs Pizarro’s luitenanten hadden zich tegen hem gekeerd (ten minste heel even!)omdat de handelswijze niet strookte met de Spaanse militaire ethiek. De wreedheid waarmee dit gebeurde moeten de geïnteresseerden maar eens ergens nalezen (of mij een pintje betalen als ik terug ben). Vorige maandag heb ik zelf voor dat (praal)graf van Pizarro gestaan. Aangezien al de Indianen zijn uitgemoord is het niet onlogisch dat de baas van de veroveraars, die er nog steeds de plak zwaaien, een aantal standbeelden krijgt!

Ik vind het wel tekenend dat deze vergulde marmeren tombe van Pizarro in de belangrijkste kathedraal van Lima te vinden is, daar waar de aartsbisschop elke week voor een overvolle kerk de heilige mis opdraagt. Dat praalgraf maakt vandaag geen verschil, maar het is overduidelijk dat, niettegenstaande er zonder twijfel menige pastoors zijn die zich inzetten voor hun parochianen, de Peruviaanse kerk helemaal met de machtsstructuur van dit land is verweven. Uit de commentaren van de gidsen, die katholiek waren en tegelijkertijd links-groene reflexen vertoonden – niets buitengewoons trouwens! – bleek dat de kerk op macroscopisch vlak geen belangrijke bijdrage levert aan het openbreken van de schrale armoede en sociale impasse.

Sommigen denken wellicht dat ik “links-groen” ga gebruiken als referentie voor Agalev. Toch niet. Immers Agalev betekent “Anders gaan leven”. Op een kalme zee gebeurt er meestal niks, alhoewel… Om drie uur deze namiddag ontwaarde ik plots een boot “at 3 o’clock”. Met de verrekijker had ik gemerkt dat het een vissersboot was, meer detail kon ik uit mijn machinerie niet uitkrijgen. De brug had echter een “witte vlag” gezien! Noodsignaal! Dus, maakten we rechtsomkeer om, zoals de maritieme wet het voorschrijft, hulp te bieden.

Bleek dat de heren vissers, Peruvianen, hun watertank gescheurd was, en dat ze ook geen voedsel meer hadden, sinds gisteren in de namiddag. Het verbaasde niemand (op de brug) dat ze ook geen radio aan boord hebben. De boot, inmiddels langszij, was maximaal vijftien meter lang en van het gammel type. Ik telde zeker zeven jonge vissers. Nadat ze water, fruit en groenten hadden ingeslagen, voeren ze zingend weg en doken er een paar uit pure blijdschap in de oceaan. Daarna vatten ze hun tocht naar huis (of naar de visgronden) aan: honderdvijftig kilometer, tegen vijf knopen of minder, waarvan honderd door de mist. De radar zal wel in dezelfde doos als de radio aan wal zijn gebleven … Agalev?

Prinsendam, woensdag 2 maart 2011

Morgen een kort stukje, beloofd!



Mjeit, trek me nie mee…

nederlands Posted on 2011-03-02 03:59:05

…. mét ave lange stjeit, of in het gewone Nederlands: maart, trek me niet mee met uw lange staart. Dit was een courante uitspraak van mijn bejaarde overgrootvader die, het moet gezegd, elke maand maart in zijn vierennegentig jarig bestaan heeft met succes heeft afgesloten.

Ik vermoed dat ik nog te jong voor zulke irrationele vrees en spreekwoordelijke raad, doch vannacht werd ik het slachtoffer van de “wraak van Atahualpa”, de Peruviaanse versie van Montezuma. (voor zover ik dat zelf kan uitmaken, aangezien ik nog nooit in Mexico ben geweest) Ik ben node thuis gebleven, grotendeels in mijn bed, en ben niet op excursie geweest bij de Inca’s in Pachacamac, wat een afgang! (figuurlijk)

Daardoor is het voor mij vandaag zowat als een zeedag, hoewel geen echte, normale, vrije zeedag, unfortunately, eerder een voorzichtige en bedachte, in de buurt van aangepaste “faciliteiten”. Maar goed, dat betekent wel dat ik vandaag, in spurtjes wellicht, de rest van het verhaal over Lima en Peru kan schrijven.

Na het bezoek aan en de briefing over de stad hoef ik me ’s morgens in Lima niet meer af te vragen of de zon schijnt, want ze is nergens te bespeuren. De grootste waarschijnlijkheid is er tussen twee en vier; want om zes uur houdt ze het sowieso voor bekeken.

Laat er, na mijn frustratie-ventilerende uitlatingen van gisteren, geen twijfel over bestaan: Lima moet ooit een schitterende stad zijn geweest. Eerst in de zestiende en zeventiende eeuw, en dan terug rond de eeuwwisseling van 1900 zijn er architecturale pareltjes opgetrokken, kleurrijke barok en statige neoklassieke gebouwen domineren het centrum. Hun voornaamheid wordt geaccentueerd door een aantal grote, relatief rustige parken, vol immerbloeiende bloemen, zowel exotische variëteiten als soorten die ik zelfs ken.

Lima heeft redelijk wat gemeen met Brussel, en België. Zo staat er een groot orgel van Belgische makelij in de kathedraal. Omdat het reeds sinds 1880 kapot was, heeft men er recentelijk een elektronisch bijgeplaatst, van Japanse makelij. In het sjieke Franciscanenklooster hangen ook wat schilderijen van Rubens, zo werd gezegd. Het zou wat zijn, negen schilderijen van Rubens in een donkere refter van de paterkens in Lima…! Het plaatje ernaast specificeerde de herkomst wat nauwkeuriger: uit het atelier van Rubens. Tenslotte is het Peruviaans Justitiepaleis, volgens de gids, opgetrokken naar het model van zijn Belgische tegenhanger: a Big Palace for a Little Justine, unfortunately, voegde hij er fijntjes aan toe.

Om dit overzicht af te sluiten, meld ik dat Lima bestaat uit 43 districten, die allemaal een eigen burgemeester en schepenen hebben, alsook een stuk eigen politie. Waar hebben we dat nog gehoord? De gids voegde eraan toe dit vooral te wijten was aan het feit dat deze mandaten goed betaald waren. Een burgemeester en een nationaal parlementslid krijgen een wedde van zes duizend euro, per maand. Een leraar aan een staatsschool verdient twee duizend vierhonderd euro, per jaar – unfortunately.

De ziekenzorg in Peru is een hoofdstuk apart. Mijn Belgische buur liet me weten dat zijn gids op de uitstap vandaag het driemaal had uitgelegd, zo belangrijk vond hij het om de boodschap duidelijk mee te geven..Ik zal het kort houden. Vooreerst hangt het er uiteraard vanaf of je ja dan neen verzekerd bent. Voor zover je werk hebt, ingeschreven student of zwangere vrouw bent, is dat ook geregeld. Los van de kwaliteit van de zorgen, verloopt dat alles min of meer zoals in Europa. Heel vele mensen zijn echter niet verzekerd (te oud, te jong, te werkloos, te ver weg, onbekend op de burgerlijke stand). Tussen haakjes, op het platteland maakt het allemaal niet veel uit, want voor serieuze dingen geraak je toch nergens. Ze hebben er wel mooi onderhouden kerkhoven.

In Lima is de gezondheidszorg wel degelijk georganiseerd. Als je verzekerd bent, dan ga je eerst naar het hospitaal een ticketje kopen. Dat kost ongeveer een euro. (Vier Peruviaanse Sol). Daarop staat een nummer en een datum waarmee je bij een dokter in een publiek hospitaal terecht kunt. Die stelt zijn diagnose en schrijft geneesmiddelen voor. Als je die niet kan betalen is de kous daarmee af, unfortunately. Een logische uitbreiding van datzelfde principe betreft een diagnose voor operatief ingrijpen. De patiënt krijgt een voorschrift voor de noodzakelijke medicatie; als hij ze allemaal gekocht heeft mag hij terug komen om de operatie te laten uitvoeren. Anders, tja, dan val je door de mazen van het sociaal net.

In zijn reisverhaal met de Beagle vertelt Charles Darwin over Lima, mutatis mutandis, in grote lijnen hetzelfde. Trouwens hij was er vlak na de revolutie en de onafhankelijkheid; een tijd met veel optimisme en boordevol energie, zou je denken. Als die er al was, werd ze gebruikt om tussen militairen, grootgrondbezitters en de kerk machtsspelletjes te spelen. Darwin beschreef Peru als het meest bedrukkende land van het continent. Als je er de moderne geschiedenis op na leest is Peru er vooral op vooruitgegaan tussen 1990 en 2000, de tijd dat Fujimori de democratisch verkozen president was. Vandaag zit hij in een Peruviaanse gevangenis wegens “corruptie, dictatuur, en schending van de mensenrechten. Ik heb geen oordeel over de terechtheid van die beschuldigingen maar ben er rotsvast van overtuigd dat er geen andere “machtigen” rondlopen in dit cynisch land, unfortunately.

We zijn om zes uur vertrokken uit Lima, met mist natuurlijk, een mistige miserie. De kapitein wou kennelijk wat ruimte creëren en kondigde aan dat we in westelijke richting zouden varen tot we uit de erwtensoep waren. Nu, na drie uur, is dat ongeveer gelukt. En we worden al continu gezelschap gehouden door een dertigkoppige schare witbuikige wapperende vogels die, sneller vliegend dan wij varen, luidruchtig toertjes rond het schip draaien en mee opschuiven, in de kwetterende donkerte.

Prinsendam, dinsdag 1 maart 2011

Op naar een lichtend pad?



Welke Hoop doet Leven?

nederlands Posted on 2011-03-01 05:23:57

De misthoorn heeft de ganse nacht gratis gewerkt. Mijn ochtendhumeur was er niet echt van gecharmeerd. Het leven kan hard zijn. Zoals voor de meerderheid van de Peruvianen, alhoewel in een geheel ander opzicht.

Een dag in Lima is een belevenis: de stad waar het nooit regent en bijna altijd gemist is (met als natuurlijk gevolg dat de zon weinig schijnt). “Unfortunately”, besloot onze gids, voor de eerste keer, nadat hij die uitspraak had gedaan. Hij zou het woord “unfortunately” nog zeker vijftig keer herhalen. Deze ogenschijnlijk jonge dertiger was over redelijk wat dingen in zijn land ontgoocheld – begrijpelijkerwijze, want, hoewel land en stad bewonderenswaardige facetten hebben, kan ik me voorstellen dat ze vervagen voor diegenen die er dagelijks moeten leven.

Omdat ik internet-minuten op overschot zal hebben, heb ik het opgezocht, op Wikipedia: Peru telt 29 miljoen inwoners, verspreid (nu ja, redelijk onverspreid) over 1.3 miljoen vierkante kilometer (43 maal België), en Groot-Lima telt 9 miljoen inwoners op een oppervlakte van wat meer dan duizend vierkante kilometer.

Het gemiddeld jaarinkomen is hier vier duizend Euro en 36% van de mensen zitten onder de Peruviaanse armoedegrens. Waar ik die grens zou moeten trekken werd niet vermeld, maar het zal wel ver beneden het gemiddelde liggen! Meer dan waar ook in Zuid-Amerika, zijn de blikken van de mensen in Lima dof, van wanhoop en van ellende – neem ik aan. Ik zou niet weten welke van die twee het ergste is.

Daarom bleek er ook een mensenrij te staan, honderden meter lang, bij de kerk van de Franciscanen, die hier sinds de 16de eeuw aan kerstening hebben gedaan. De rij bestond in feite voornamelijk uit vrouwen en kinderen, allemaal met een aanzienlijke bloementuil. Bloemen kan je hier thuis plukken, ook mooie bloemen: ze groeien overal wegens mist and warmte. Waarom al dat volk op een maandag, vroeg ik aan de gids. (Immers in de “kathedraal” deed de aartsbisschop slechts een dienst op zondag, voor een overvolle kerk, uiteraard).

Zelf had ik op dat ogenblik reeds tijd in de kerk doorgebracht: ze zat bomvol, en zelfs in de zijbeuken werden er zichtbaar gebeden gepreveld. De devotie was voelbaar. Ik merkte dat het consecratie was en ben, mijn “roots” indachtig en uit eerbied voor de beleving van deze gelovenden, bij een pilaar blijven staan. Tot het Onze Vader heb ik me niet verroerd: omdat ze hier (eindelijk) terug ongeveer echt Spaans spreken, kon ik zelfs volgen! Na dit gebed vroeg de priester (of pater, of abt, ..) om mekaar vrede toe te wensen. Als er armoede is in het land, is de vrede bewaren zeker en vast een prioriteit. Kijk maar naar Egypte (daar moesten ze het zonder deze missen stellen)

En buiten stond die rij, aan te schuiven. Wel, antwoordde de gids, het is vandaag de achtentwintigste, en elke maand is er in deze kerk een heilige mis ter ere van San Juan VanErgens (vanwaar juist ben ik vergeten). Die man is de patroonheilige voor de “Lost Causes”, voor diegenen die niet meer weten van welk hout pijlen maken. Aan het hout zal het hier wel niet liggen maar toch, toch offeren elke maand duizenden mensen bloemen aan de daartoe beëdigde patroonheilige. Geloof vecht tegen wanhoop en ik wens hen allemaal het allerbeste, maar die ogen, die zullen blijven.

De Jezuïetenkerk hebben we overgeslagen. De paters hebben de gekerstenden verder onderwezen. Ook het onderwijs is een apart verhaal. Dat vertel ik overmorgen – een zeedag! Het bezoek aan Lima was in feite een beetje traumatisch, evenzeer als de tocht door de woestenij gisteren trouwens, hoewel ik dààr evenmin uitgemergelde mensen gezien heb. Lima kan je grosso modo bekijken als vier steden: de officiële stad, de stad voor de rijken, de stad voor de armen en, tenslotte, de stad (nu ja..) voor de armeren.

De eerste en kleinste stad is het “stadscentrum” met statige gouvernementsgebouwen en karaktervolle paleizen, toebehorend aan selecte bedrijven of selecte clubs. Het zijn prachtige bouwwerken, met daaronder de kathedraal, het aartsbisschoppelijk paleis en de ambtswoning van de eerste minister (de Heer Chang, afstammeling van Chinese spoorwegbouwers lang geleden). In dit relatief kleine stukje, gegroepeerd in een wijde cirkel rond de Plaza de Armas, waren alle “armas” in groten getale, en goed zichtbaar, vertegenwoordigd: toeristenpolitie, verkeerspolitie, federale politie (gendarmerie) en militaire politie. Het presidentieel paleis was daarenboven nog versterkt met protocollaire wacht (in nationaalachtige klederdracht) en ook praetoriaanse wacht (met zwaar materieel). De Peruvianen willen hun gezagsdragers blijkbaar goed beschermen. Ook voor toeristen is deze beveiliging uiterst welkom.

De tweede kleinste stad is die van de rijken. Of de superrijke oligarchie daar ook verblijft, heb ik niet kunnen uitmaken. Dit zijn de districten San Isidro en Mirafores, dat door de Stille Oceaan wordt geflankeerd. De mooiste hotels, de exclusiefste winkels en aantrekkelijke appartementen met zeezicht (drie slaapkamers is een goede tweehonderd duizend Euro), die vind je daar allemaal. Het is aangenaam, en veilig toeven, met minder wapens op straat, in deze gemeenten.

Wat daarachter grootst of kleinst is, kon ik evenmin te weten komen. Ik denk dat het grootste deel van Lima door de gewone armen bewoond wordt. Of zij, in aantal, groter zijn dan de armeren, dat blijft een open vraag. Deze laatsten hokken, net zoals in Rio, langs de heuvelflanken in favela’s, vooral in het noorden en het zuiden van de stad. Ik zou niet weten wie ze heeft geteld en daarenboven blijft hun aantal groeien, van “nature” en wegens “immigratie”.

De gewone werkende mensen – een echte middenklasse ontbreekt – wonen hier duidelijk in betere omstandigheden dan op het platteland (in Pisco). Het viel wel op dat sommige straten ’s nachts met een ijzeren hek worden afgesloten; ik neem aan dat het gebeurt om de “riverains” te beschermen (zoals in de USA nogal een het geval is om de rijken te beschermen).

Een verrassende wereld allemaal, unfortunately.

Prinsendam, maandag 28 februari 2011

Terug naar Incaland



Een stukje uitgedroogde beschaving

nederlands Posted on 2011-02-28 04:54:17

Op een zeevarend schip zijn er vele geluiden waarvan je, naast uw eigen wekker, kan wakker worden. Los van een “Verlaat het schip” alarm dacht ik ze allemaal al eens ondergaan te hebben. Dat was een voorbarige conclusie: de misthoorn, die had me nog nooit gewekt. Bij de beruchte “sail-in” van Rio had ik die wel reeds gehoord (van dichtbij zelfs, boven op het hoogste dek), maar toen was ik al goed wakker!

Het is hier een vreemde bedoening aan de Atacama woestijn: over zee hangt er dikwijls dichte mist en enkele honderden kilometer oostelijker regent het overvloedig, maar daartussen valt er, buiten de El Niño jaren (om de elf jaar), twee millimeter water per jaar. Tegen acht uur vanmorgen was de mist weggebrand en lag de (wereld)beroemde “Candelaria” voor onze neus op een duin te bakken. Deze “kandelaar” is in 500 vC door de toenmalige bewoners, de Paracas, uitgegraven over een lengte van vijfhonderd meter, te beginnen vanaf meer dan honderd meter hoog tot zeeniveau. Het is in de stijl van Nasca en niemand weet hoe, wat of waarvoor het is gemaakt. Tekens in het zand.

De haven waar we terecht kwamen is een gat in de woestijn. In de haven gebeuren twee dingen: bulkschepen lossen maïs en ze nemen strooizout terug mee naar Canada en de USA. Omdat het hier bijna dagelijks zeer hard waait, komt er veel zeewater en –schuim terecht op de duinen, het water verdampt, het zout blijft liggen en wordt er regelmatig afgeschraapt om stante pede te worden verscheept.

Vandaag stonden er twee bezoeken op het programma, Tambo Colorado en een “hacienda”, waar ook ambachtelijk geweven werd. Tambo Colorado is de oudste nog-staande Inca vestiging in Zuid-Amerika. Om er te geraken heb je een stuk woestijn en woestenij te doorkruisen, waar drie jaar geleden een aardbeving heeft plaats gevonden van 7.8 op de Richterschaal.

En in alle dorpjes waar we doorreden was dat nog duidelijk te zien. Niet alleen waren er van de verwoesting veel meer dan alleen maar sporen, ook de vuiligheid van de laatste jaren lag op straat en langs de wegen. Vele mensen zijn blijkbaar weggetrokken, waardoor er veel onopgeruimde leegstand is. Wat wel rechtstaat is echter schamel, en dat is in vele gevallen een rijkelijke beschrijving. Naakte armoede loert hier niet om de hoek, het staat in koeien van letters langs de straten geschreven – schrijnend.

Tambo Colorado heeft ook te lijden gehad van de beving: er zijn wat scheuren in de muren maar al bij al is het met deze gebouwen van de Inca’s beter vergaan dan met de modernere optrekjes in de provincie Pisco. Het werd een beetje voorgesteld als Pompeï, ruines met muurschilderingen, en de Andes in de achtergrond. Mijns inziens waren het dakloze ruïnes met hier en daar wat Incarood en okergeel aan de muren.

Het grote plein met het offeraltaar werd interactief opgeluisterd door de vertelkunst van de gids-archeoloog. Zijn betoog kwam erop neer dat het voor de maagdelijke dochters van edelen en bevelhebbers, een eer was om te mogen sterven voor de Opper-Inca. Trouwens, door op achttien hun intrek te nemen in het paleis, steeg deze meisjes hun levensverwachting, want vele gewone mensen stierven voor hun vijfentwintigste. Je moet maar chance hebben in ’t leven.

Na de middag arriveerden we in de hacienda, zo groot als Kapelle-op-den-Bos voor de fusie, 500 hectare. Naast de artisanale weverij, was het puur landbouw: druiven, asperges en citrusvruchten (de laatste twee uitsluitend voor Europa en de USA). Peru en Chili betwisten onder mekaar de Oscar voor de beste Pisco Sour, en dus was Peruviaanse Pisco de welkomstdrank in de tuinen van de grootgrondbezitter. Tegelijkertijd speelde er een orkestje wat Afrikaanse muziek.

Na een tiental minuten was er een dans optreden van een zestal jonge dames, voornamelijk zwarten. De heer des huizes legde uit dat er vroeger (voor 1850) vele slaven in Peru werkten en dat er in deze streek nog veel zwarten woonden. Gedurende de lunch werd onze tafel vereerd met het gezelschap van de gastvrouw. Ze hadden dit domein op twintig jaar herschapen van woestijn in een groene long, en haar man zou er graag meer tijd doorbrengen. Echter was hij door de week in Lima, want hij was ook Minister van Financiën. Spijtig toch wel.

Na de lunch kwamen de danseressen terug voor een encore. Dat werd besloten met een “danseressen nodigen uit” verlengstuk waarbij ik, als jeugdig deelnemer, uiteraard werd gevraagd. Ik weet niet welke dans mijn partner uitvoerde, doch zelf heb ik het bij Chubby Checker bewegingen gehouden (zonder pijnlijke en krakende rumba bewegingen). Dat gaf een goed resultaat want iedereen applaudisseerde. Het strafste is dat de cineast mee was op deze excursie en dat mijn seance is opgenomen. Mijn korte broek en rood-wit-gestreepte polo zullen zeker opvallen, maar met mijn zwarte sportsokjes hebben het uitzicht zeker verbrod.

Na bijna acht uur “uitstap”, in heet weer (36°C in de schaduw en de Inca nederzetting lag in de blakke zon!), was ik blij om terug “thuis” te zijn. Inmiddels is het elf uur, de mist komt opzetten (dat belooft) en morgen is het vroeg dag, in Lima.

Prinsendam, zondag 27 februari 2011

Lima, waren dat ook geen speelgoedtreinen?



A “Paradise Valley” of Sorts

english Posted on 2011-02-27 04:55:07

We arrived in Valparaiso at noon. “Paradise Valley” must have thought that it had to dress up for Carnival. The latter being so late in the year, it was a forgivable faux pas. Rather than at its colorful best, it seemed to be in a greyish mourning costume, as befits Good Friday, perhaps. This Valparaiso was a totally uninspiring sight, so that the many passengers that were not ready for the festive sail-in, weren’t really missing much.

For starters then, the short hop – still twenty hours, from Robinson Crusoe Island straight East to the mainland, pushed our second night in Antarctica out of the top spot in the hit chart of “worst seas”. It was a truly rocking affair, driven by the big swell from the West and supported by a cold, hard wind from the South. The latter meant that I could not open my door either. At four in the morning I woke up, sweating and with my stomach not in high spirits. After a really quick breath of fresh air, a little stomach pill and the intent to keep my seasickness record perfect, I went to sleep again. I do not remember any sweat dreams, but my record survived. From here on in, as we approach the tropics, this record should be safe all the way to Ft. Lauderdale.

Obviously, the sail-in at Valparaiso was nothing to write home about: grey, cool and, if you also consider the industrial port, not very inviting. I had no plans to visit the city (with 350K inhabitants, the second biggest in Chile), but I had opted for rodeo and wine in the countryside, topped off with some culture in the Viña del Mar, adjacent to Valparaiso but “chique”.

Just after noon we were heading for the Casablanca Valley, almost half way to Santiago. To be sure, there is not much charm in the surroundings. It resembles perhaps the San Fernando Valley in California, or the Corbières region in France. Our host turned out to be a big agricultural hacienda (I believe it is called “fundado” in Chile). Apart from vegetables and fruit, they were also into horses, Chilean horses. They resemble the Islanders in many respects, but, being a cross between Arabian and Castilian breeds, they are much more graciously built. If the Islander is a peasant, the Chilean is a nobleman.

The animals are purely bred for human pleasure, the biggest one being the national sport in Chile: rodeo. The “guaso” is to Chile what the more renowned “gaucho” is to Argentina, with the interesting detail that a guaso does not eat together with his horse, but normal foodstuffs instead. That doesn’t impair their phenomenal riding skills and equestrian prowess. I have not yet seen a sideways gallop at the same speed, developed within a short distance and closed out by a lightning stop, as I have enjoyed here.

A girl of thirteen then, emphasizing how many lives revolve around horses, crawled between her horse’s front legs and hind legs, closing out her demonstration of trust between human and animal by inducting the horse to lay down, while she was sitting in the saddle. Quite a feat, I am told by people that know more about horses than I do. Rodeo is not only horses; it is also women, sorry – dancing. The Chilean “cueca” (national dance) is based on the rooster seducing the chicken. The only comment that I can make about it is that Belgian roosters do not waste all the time that Chilean roosters do, at least of the dance is a reliable rendition of the rooster’s behavior.

The Casablanca valley is also known for its wines. “To be known for” is always a relative qualification; I knew quite a few viticulture valleys in Chile, but Casablanca meant only White House or Humphrey Bogarts to me! Nevertheless, the domain looked attractive with, coincidence perhaps, a cozy “casa blanca” to boost. At the very least our tour of the facilities showed that investment (here by Italians) is continuing and the wine-making infrastructure can compete with the best and most modern in Europe. Whether the oenologists can, is a different matter altogether.

We tried three wines: Sauvignon Blanc, Chardonnay and Syrah. The vineyards at this (relatively) northerly location are better suited for whites than for reds because the climate is not really warm enough. While all the wines that we tasted were well-made, limpid and brilliant, I am disappointed by the pure “varietal” wines that are being produced. While the Sauvignon was acidic, with some notes of green grapefruit, the Syrah had lots of blackberry fruit but little structure. Both of these, and I am as much an oenologist as a horseman, would benefit, in my minds, by a few supporting grapes.

Then again, the wine industry, certainly in the New World is first business, before quality enters in the equation. Yesterday I took part in a Chilean wine tasting on the ship and was astounded by the baseless prejudice of the primarily American consumer, about single grapes as well as about price appreciation. It is obvious that a new winery cannot sell its product outside of the “single varietal” framework for the simple reason that the biggest markets will only buy varietals. They are often unaware of the fact that other products even exist.

Surely, Chateau Lafite and Mouton Rotschild can do as they please but Domain Casas del Bosque has no chance to establish its brand, no matter how great a sophisticated wine they would produce. In the end these wineries are condemned to compete on price and by varietal. Let me add that “Casas del Bosque” from Casablanca Valley makes very drinkable wine at the best prices that I have seen, since leaving Europe. Let me also add that I am utterly surprised at the margins that big distributors take on these wines in the States as well as in Europe.

I have added this digression because I am sure that many readers want to learn my (learned?) opinion about this matter. To cover all bases: compared to Brazilian, Uruguayan and Argentinean wines, the Chilean product is definitely superior in quality and in price! It would have been great to end the day here, but there was still a detour via Viña del Mar and the museum.

To make a long story short, Viña del Mar was celebrating the first day of their annual 5-day Music Festival and traffic as a mess. And, as befits such events, at every highest class hotel (a category of which the city sports quite a few) there was throngs of excited youths awaiting the appearance of their idols. By the time we arrived at the Fonck Museum, to be imbibed with Easter Island culture, I chose for fresh air instead …

Before returning to the ship, late in the evening, I still wanted to make arrangements for a journey to admire the Acongagua, the next day. That proved more difficult than I anticipated for two reasons. First, the mountain itself was not 100 miles (160km) away, as I had thought, but 150 miles (240km). That meant a three to four hour drive, all the way to Portillo on the Argentine border. The second reason was that there were few, if any, viewing spots at intermediate places; moreover the weather forecast was unfavorable, as well. After forty-five minutes of calling and investigating and weighing options, the advice was that I should consider foregoing the trip, unless … unless the weather forecast would be wrong.

Unfortunately it wasn’t. In the morning low clouds hung over Valparaiso. I checked the website of the Chilean Meteo and they predicted rain and clouds. Acongagua will not run away of course, and I will have to come back to see it! As we left Valparaiso at 1800 hours, I was able to shoot my first “sunny picture” in this – they say – charming city!

Prinsendam, Day 53 – Saturday Feb 26th, 2011

Ready for some desert! (i.e. a non-fattening, very dry place)

P.S. At the wine tasting on the ship, I found myself seated next to a lady from Pine Mountain, Halloway Gardens, Georgia. Many ISSers have visited or stayed at these (usually) lovely gardens more than once. What a small world!



Laus Stultitiae

nederlands Posted on 2011-02-27 04:53:40

Het was een Conatus dag vandaag, in het Nederlands deze keer. En morgen is het zondag, dan rusten de lezers (terwijl de auteur zich afsloot voor een nieuw verhaal!)

Dat alles sluit niet uit dat ik op mijn “zon”-dag geen andere meldenswaardige ervaringen zou meegemaakt hebben! Om aan te tonen hoe belangrijk het wel is – of kan geweest zijn – ga ik me beperken tot één ervaring.

Vanmorgen zat ik op het dek, gedeeltelijk uit de zon, maar gevat in haar warmte, een boek te lezen. Ik was zeer geboeid want het ging over (zelf)bewustzijn. Een verhaal over kinderen die geboren worden zonder cerebrale cortex, en toch emoties hebben! (Daarover meer in de volgende zeedagen)

Ik was dus wel degelijk ver weg … ook de vele voorbijlopers ontsnapten aan mijn aandacht. Opeens werd ik “wakker geschud”, een beetje beduusd was ik zelfs. Wat had me zo plots uit mijn concentratie gehaald? Ha, daar was het opnieuw. Dàt was het, dàt geluid had me uit mijn boeken-droomwereld gehaald, geen twijfel mogelijk.

Als ik het neerschrijf, lijkt het vast banaan (!), en ikzelf wat geschift wellicht. Dat laatste is het zeker (nog) niet. Om eerlijk te zijn werd ik namelijk uit mijn concentratie gehaald door het aansnellende water dat op en langs de romp van het schip brak en voortvloeide, en waste en broebelde: een vertrouwd geluid was het ook. Ergens diep vanbinnen was er een soort van herkenning en, neen, het lag niet zomaar aan het geluid van het water op de romp (ik heb dat inmiddels al tot treurens toe gehoord), maar wel dat éne ondefinieerbare geluid, dat geluid had me gewekt, uit mijn aardse afwezigheid.

Al diegenen die dit nog niet al te gek vinden, mogen voort lezen. De anderen zou ik aanraden om snel ergens anders hun zinnen te gaan verzetten! Het strafste is, in feite, dat ik dit, onderbewust, als een gekend oergeluid had ervaren. De rest kan iedereen raden: het was het geklots in de baarmoeder. Die herinnering had me uit mijn zeer diepe concentratie gehaald.

Voilà! En denk nu maar dat ik zot geworden ben. Zolang ik kan voetballen en tennissen (dat kriebelt alle dagen), bij mijn lief zijn en met familie en vrienden wat plezier maken, kan me dat eerlijk gezegd niet zoveel schelen! Geloof toch maar dat het kan, die déjà-entendu!

Prinsendam, zaterdag 26 februari 2011

Moet er nog zand zijn? (Ik ben morgen immers in de woestijn!!)



Terug naar de Tropen

nederlands Posted on 2011-02-26 03:58:51

’t Mooi weer loopt op zijn einde, figuurlijk gesproken – nog twee weken vakantie. Maar letterlijk gesproken zit dat er nu terug aan te komen, alvorens we in België de maartse buien gaan trotseren, of ondergaan. Dat is voor straks, first things first: we gaan nog even genieten van de komende warme, zonnige dagen.

Mede dankzij de medewerking van de zee kunnen we ons haasten, zonder blutsen of builen. Het is een lust voor het oog, dat blauwe en rustige water: een nagenoeg platte halve cirkel. Toen ik vanmorgen de eerste keer wakker werd, leek ik wel in een trein te zitten: een regelmatig motorgebrom, af en toe wat “doebberen” (impliceert ritmisch geluid en zachte schokken, zoals over wissels maar met zachter lawaai). Heel af en toe was de regelmaat onderbroken en kwam er een maalgeluid bij te pas, zoals op de Amazone in ondiepe stukken. Dat laatste kan de oorzaak niet zijn want het is hier een paar kilometer diep. Misschien een dolfijntje in de schroeven? Of een stoute haai …?

Om eerlijk te zijn heb ik er vandaag een “matinée grasse” van gemaakt. De kapitein had beslist van de klok een uur achteruit te zetten. Omdat ik ook wel iets wou beslissen (als je niet thuis bent heb je hier, in vergelijking, niet veel te zeggen!) heb ik me voorgenomen om een uur langer te blijven liggen; dat was dus twee uur winst!

Omdat er voor de rest niet zo heel veel te vertellen valt op een trage nieuwsdag – het is allemaal rustig in democratisch Zuid-Amerika – had ik gedacht om een paar foutjes recht te zetten. Ik beperk me tot de grote, die waarmee iemand ooit verkeerdelijk mee zou willen uitpakken. De belangrijkste rechtzettingen betreffen drank en vogelen.

Om met het laatste te beginnen, en het is ook het langst geleden, heb ik een week geleden geschreven dat “hopen condors langs de golven scheerden”. “El condor pasa”, dat is een waarheid als een koe, echter niet boven de golven, zoals ik aangaf. De condor zit en vliegt hoog in de bergen. Het zou niet belangrijk geweest zijn, ware het niet dat ik gisteravond een schitterende vertoning van zweefvliegen heb meegemaakt, die ik ten zeerste kan aanbevelen. Inderdaad, een uurtje nadat we Valparaíso achter ons hadden gelaten en de zon nog een twintigtal graden verder van haar zuidoostelijke slaapstede verwijderd was, zweefde er een albatros langs het schip.

Ik heb er zeker een kwartier naar gekeken: bij elke golf leek het alsof hij een klap zou krijgen, en verdween hij uit het zicht, achter de kruin van de golf, om “in de draai” weer te voorschijn te komen, altijd opnieuw, en opnieuw, en opnieuw. De grote vlieger sloeg slechts sporadisch met de vleugels; alle snelheid en lift werden gehaald uit een combinatie van de prachtige vleugels (drie meter spanwijdte) en de luchtverplaatsingen die de oceaan zelf aan het wateroppervlak creëerde. Het strafste vond ik nog dat hij sneller ging dan wij, dat wil zeggen ongeveer 40km per uur, in horizontale vlucht wel te verstaan.

Ik herinner me vaag iets van een gekende, klassieke Franse schrijver die schreef over een “albatros die achter een schip vloog”, waaraan ik heel verre, romantische indrukken overhoud. Awel, die herinneringen zijn met deze speciale ervaring opgefrist, en versterkt. Tussen haakjes, ik was zeker dat het een albatros, en geen condor was, omdat ik bij een echte vogelkenner (met een professionele kodak achter een enormmm kanon) mijn verhaal over “hopen condors” had verteld. Ere wie ere toekomt: hij heeft me op het rechte pad gebracht: hij had ze ook gezien en gefotografeerd zelfs. Het waren “hopen albatrossen”. Ik heb op deze reis over vogelen al een en ander bijgeleerd, vooral omdat ik voor alles en iedereen open sta. Niemand is te jong om te leren.

De tweede rechtzetting heeft met drank te maken. Neen, ik heb niet gelogen over mijn persoonlijk drankgebruik (naarmate de reis vordert stijgt het wel, lichtelijk). Het gaat over de Pisco Sour. In mijn onschuld was ik er nogal naïef van uitgegaan dat het sterke goedje, dat de basis vormt, van persoverschotten van druiven werd gedistilleerd, zoals “grappa” en “marc”. Dat is fout. Integendeel, de jenever, zeg maar, wordt gestookt van een lokale moscatel druif en heeft, naar men beweert, een fruitige smaak. Ik heb niet de kans gehad om die brandy puur te proeven. Ik heb wil op het schip een Pisco gedronken die met Daiquiri rum was gemaakt en … ’t is ’t zelfde niet! Misschien moet iemand het eens met grappa proberen, want de Amerikaanse douane staat niet toe dat ik een fles Pisco brandy meebreng!

Daarmee ben ik rond voor vandaag. Immers morgen is er nog een dag zonder veel nieuws!

Prinsendam, vrijdag 25 februari 2011

Sole Galore!

P.S. Ik lees zopas dat we nog een uur achteruit draaien. Zo zitten we terug gewoon op “Amerikaanse Oostkust” tijd, Brussel -6u.



Acongagua, in de Andes

nederlands Posted on 2011-02-25 03:34:19

Het probleem met gewone Goden is dat je er kwaad kan op worden. Dat is het voordeel met de “God van Spinoza”, waarin ook Einstein veel vertrouwen had. Die god doet niets slecht – en ook niets goed. Hij zorgt er enkel voor dat dingen gebeuren, onder andere het weer.

Ik was vanmorgen, met moeite, maar desalniettemin om 6u30 wakker en, op pure wilskracht, om 6u45 uit bed, zoals afgesproken (met mezelf). Tja, ValParaíso had weinig met een paradijs gemeen: het was nog donker natuurlijk maar de wolken, de nevel en nattigheid waren zichtbaar en/of voelbaar. De trip naar de Acongagua lag in de weegschaal … wel of niet? Hoe lang wachten om te beslissen? Wie weet er meer over het weer?

Eerst ontbijten, misschien ging daardoor ook mijn hoofdpijn weg. Ook dat, ja. Ik ben er bijna zeker van dat ze te wijten is aan de wijn die we op de rodeo-hacienda hebben voorgeschoteld gekregen. Na enkele teugen – grote sipjes – had ik een onderbewust gevoel van “oppassen”. Zo een gevoel is me niet vreemd, ik denk dat het te maken heeft met één of andere smaakpapil die sulfieten, of andere ongezonde chemicaliën herkend en een waarschuwing naar de bovenkamer stuurt. Omdat er gisteren aan tafel nergens water te bespeuren was (en het mijne zat veilig opgeborgen in de autobus…), heb ik wat veel van dat onverkwikkelijk spul gedronken en zie … hoofdpijn, in de rechterbovenvoorkamer. Typisch.

Omdat er in dit onparadijselijk oord geen verandering in de lucht kwam, heb ik de Chileense Meteorologische website geconsulteerd en … de vooruitzichten voor vandaag waren “nebloso” en “tarde: chubascos”, Spaans voor helemaal bewolkt en buien in de (late) namiddag. Met al die informatie was de Acongagua van dichterbij bekijken geen optie. Een bediende in de terminal, die tevens fotograaf was, had me gisteravond nog omstandig uitgelegd dat er, zelfs in Portillo – dat is bij de lagune aan de voet zelf van de Acongagua – enkel bij helder weer iets te zien was. Dat zal wel, het is met de Matterhorn in Zermatt niet anders.

Voilà, een paar honderd dollar gespaard en een A gemist. Dat laatste is een beetje overtrokken want de “A” betekent ook de Andes — en die is nog lang, en nog lang hoog. Mijn laatste kans komt in Quito (vandaag over acht dagen), en de eerstvolgende gelegenheid is op de grens van Chili en Peru, binnen twee dagen. De woestijn zal daar wel niet in de weg liggen zeker? En regen is daar al in geen jaren gevallen, dus de wolken zullen wel afwezig zijn. Kortom, het zal allemaal wel loslopen.

Alles bij mekaar hebben we in Chili meer tegenslag dan geluk gehad en dat heeft alles met het weer te maken. Hoewel er aan het einde van de Grote Oceaan uiteraard veel neerslag valt, had ik toch verwacht dat er meer zonnige perioden zouden zijn. Met andere woorden, dat de regen niet te veel nevel en mist en treurnis zou brengen, maar gewoon grote plensbuien. Eigenlijk heeft Zuid Chili in dat opzicht meer weg van West Europa – aan het einde van de Minder Grote Oceaan.. Er zal niets anders opzitten dan deze natuurschone streek nogmaals te komen bezoeken.

Terwijl ik over de overweldigende Andes panorama’s (nog) geen zinnig woord kan zeggen, lijkt het me interessant om iets over de economie te vertellen, en meer bepaald over de menselijke aspecten ervan. Chili heeft – zoals we dat in België kennen – twee werknemersstatuten, namelijk arbeiders en … (hoe konden jullie het allemaal raden) bedienden. Hier zijn de arbeiders, ook per uur betaald, doch zij zijn tegelijk en per definitie de minderverdieners. Een arbeider verdient tussen de 270€ en de 460€ per maand. De bediende, per maand betaald, heeft een loon dat varieert tussen 600€ en 1500€. In Chili telt één werkjaar twaalf maanden, inclusief drie weken betaald verlof, en de grote meerderheid van de vrouwen werkt niet in loondienst.

En de levensduurte dan, zal men vragen? Ik heb geen officiële getallen daarover maar wel wat gesprekken gehad. Groenten en fruit, alsook vlees en vis zijn rijkelijk voorradig en kosten veel minder dan in West-Europa. Al de rest kost evenveel, of meer. Bijvoorbeeld, benzine kost 1.20€ per liter (wordt bijna allemaal ingevoerd). De auto’s zijn veelal Japans en duur, bijgevolg ook klein en overjarig. Ik kan me niet herinneren dat ik in Zuid-Amerika al een BMW heb gezien, wel één Mercedes SUV.

A1ls ik het goed heb, dan ligt de armoedegrens in België rond de 14000€ per jaar, per gezin. Dat maakt alle arbeidersgezinnen van Chili, en een aanzienlijk deel van de loontrekkenden, volgen Belgische normen armoezaaiers, met dien verstande dat ze beslist geen honger lijden wegens onvoldoende middelen. Wat de arbeiders – en zij alleen – door de Staat voorgeschoten krijgen, dat is een sociale woning, variërend tussen de 60 en 90 vierkante meter, afhankelijk van gezinsgrootte. Daarvoor betalen ze maximaal 100€ huur per maand, gedurende omzeggens de rest van hun leven. (Het is eigenlijk een levenslange huur; de huizen in kwestie lijken me na vijftig jaar niet meer overeind te blijven!).

Als we inderdaad reizen om te leren, dan kan je uit deze informatie van alles leren. Voorlopig onthoud ik eruit dat Chili, over zijn geheel genomen en met zijn zeventien miljoen inwoners, het tweede welvarendste land van Zuid-Amerika is, na Brazilië (Venezuela heeft uiteraard veel olie, waarvan vooral de vriendjes van Chavez meeprofiteren, en zodoende een hoger BNP per inwoner). Ik stel node vast dat meer dan 50% van de Chilenen onder de Belgische armoedegrens leeft. Wat is er dan merkwaardig aan de Belgische armoedegrens, of ligt het aan de Chileense economie?

Stof tot nadenken, voor twee dagen “at Sea”.

Prinsendam, donderdag 24 februari 2011

Eindelijk terug wat tijd voor wat contemplatiever orde …



Lake Robinson

english Posted on 2011-02-25 03:31:48

No, there is no Lake Robinson, at least, not as far as I know. This report is about the “Lake District” and ‘Robinson Crusoe Island”, but I better start with Crux. Observing the Southern Cross, on a starry, starry night, has been one of my (secondary) objectives. One may wonder why it had to take this long (48 nights …) to finally find and see alpha, beta, gamma, delta and epsilon in their red, orange, silver and blue dresses, marveling at the naked beauty of these heavenly bodies. To be sure, there were no forty eight nights to observe them, not even half of that number but, unless one explicitly decides, “now or never”, if it is a good viewing night, one often, if not always, postpones: I will do it tomorrow….

The dry air and the clear skies were still with us when we arrived in Puerto Montt, a sort of capital of the so-called Lake District. This region is still considered “Southern Chili”, as in sparsely populated and economically undeveloped. It groups a number of big blue lakes of volcanic origin, a few predominantly (central) European-settled towns and protected wilderness. From here to Santiago is a twelve hour drive, and to Punta Arenas there is a regular bus, thirty-five hours, up and down, on the East site of the Cordillera, via a route that straddles the border. The world as we know it, is still far away!

The guide started by telling us how lucky we really were. After all it rains 200 days per year for a total of 60in, or 1800mm. Living n the epicenter of the Western European Rain Dominions, I know that with those statistics, the chances for a blue sky day are slim indeed. As a matter of fact, the previous day they enjoyed an all-time record warm temperature, breaking the 1942 mark. The new one stands at 86*F/30°C.

The excursion took us a little north, and then east to the Argentinean border – Chile measures here, as in many places, less than 60 miles across. The lakes have been formed by volcanic activity. The first one, also the biggest in Chile, has an exquisite name that I cannot get stored in my long term memory. Measuring about 350 square miles, it is called “Lago Llanquihué”, with obvious Indian roots. My end point was another one, cozier and easier to remember: All Saints Lake (obviously no Indian roots). Nature has certainly done a great job at landscaping in this neck of the woods: snow-topped volcanoes (with all kinds of “tops”, including the blown-off variety), emerald lakes, all shades of green trees, lots of colorful flowers … while a matching infrastructure is still lacking, it is a pleasure for the eyes.

Driving past the various lake beaches on a summer Sunday afternoon, I was struck by the skin color of the locals: contrary to other parts of South America that I have visited so far, the general tendency was for pale skins. Indeed, I have seen a few real redheads, as they also sported authentic freckles! I have been told that very few Indians (Mapiche) survived the early colonization and that the area, from the coast all the way to the Lake Llanquihue, has been settled by Germans primarily. Traces of that influence could be seen in building styles and store names. I also detected a fire brigade truck that had “Feuerwehr” written across it!

Lastly, let me mention my first (and implicitly not my last) Pisco experience! No, Pisco has nothing in common with Cuzco, or any other Inca treasure, it is the national drink (also in Peru). The ship’s management had warned us though, in writing no less, about the dangers of consuming local Pisco. It wasn’t the “Pisco” itself (akin to Italian Grappa) that poses a direct health problem, although it is 100 Proof, but rather the other ingredients. The most critical is egg white and many a “mariner” had been taken ill over the years by spoiled eggs. We found a place, right in front of the gorgeous Volcan Isorno, (where they also sported an old German steam machine), with live chickens! Re-assured about the eggs, we indulged in a refreshingly potent and potently refreshing Pisco. Here comes the recipe:

Take eight parts of Pisco, four parts lime juice, three parts of syrup (the type defines the name of the Pisco, e.g. mango, green chilies, cinnamon & honey, avocado, mint, pineapple) and one raw egg white. Shake well with ice, strain in a glass. Salud! After our Pisco, we returned to the ship to promptly set sail for our next destination, seven hundred miles away, in the South Pacific.

Looking at maps of emptiness requires a special “setback switch”, for a ship is not a car and the scale plays games with our habits. The attraction “next door” is thirty-six hours away. Moreover, going west in the evening, and almost turn back on a dime, costs daylight hours. Nobody is counting of course, but the discrete changes in sunrise and sunset times, are substantial, raising an attentive eyebrow or two.

We arrived at Robinson Crusoe Island when it was still pitch dark. The sun was supposed to rise at 0810. We were anchored within shouting distance from the “capital” by 0730. Apparently the ship’s carpenters had to get to work on the pier infrastructure before we could safely get to land. There were no scheduled excursions; after all the place measured barely ten square miles.

This island, plus another two that constitute the Juan Fernandez archipelago, named after their Spanish discoverer (1574), saw its first (Swiss) settlers in 1877. The only noteworthy event of the intervening three hundred years was the “arrival” of Alexander Selkirk in 1704. He was dropped – at his request! – on the beach because he did not trust the seaworthiness, nor the captain’s skills of a ship en route to Peru. The ship sank a few months later off the Peruvian Coast and Alexander got plucked off the island by a rare passer-by in 1708, four years and four months after having chosen his new domicile.

Daniel Defoe, an erstwhile relatively obscure English writer, must have heard the story, presumably from Selkirk himself, and created the Robinson Crusoe bestseller. That is why, apart from romanticizing the adventure, some survival (and surviving) attributes of Robinson, alias Alexander, can be visited, most notably his cave and his outlook. The former is on a gently-sloping beach, just a few feet above the waterline. The latter is a saddle on the mountain ridge, 1800ft (600m) above sea level.

When I had been planning y walk the previous day, the idea was to set out for a three hour roundabout of the island, not unlike what I had done at Devil’s Island – it seems already an eternity ago. When the shuttle was ready to get us to shore, the sun was rising and the plan had to be shelved. San Juan Bautista, the only port and home for the six hundred inhabitants, resembled a huge stadium, hemmed in by steep walls on all sides. Any kind of walk had to be up, and then down again.

Rather than spending time in the tourist area with all the gift shops (imported from the mainland), I decided to go for gold: Alexander’s Lookout or “Mirador Selkirk”. The info board stated 2700m. Since that could not be the height, it had to be the length. After fifteen minutes uphill I had left the houses behind me, as well as all (imagined) competitors. Another fifteen minutes and my heartbeat was way up and my shirt started to change color. The first patch of rain forest had been traversed and, the path turned less steep. Another half a mile I detected a lookout point, a couple of hundred meters below the saddle.

By now, I had walked almost an hour and rain had set in (it would come and go four times in as many hours). Because my phone did not work and the going became more slippery, I decided to wait for the next pack of “climbers”. It soon became obvious that the pack would number zero, and I reluctantly turned back. I had enough excuses, the more important one that the ship would not wait if I did not make it back in time; nor would they have an easy way to figure out where I was… because the few birds that kept me company, were not of the messenger type.

After a rather tricky descent, straining the knees and calf muscles beyond what they have recently experienced, I arrived back in the village. The “spiny lobster catchers” appeared to be carrying much more Indian genes than what I had seen on the mainland thus far. To compensate for that, the island was full of Irish-colored dogs (no freckles though), in all sizes and shapes. They all had neckband but behaved like stray dogs (shared by the entire community perhaps?). They were quite friendly though and many visitors, including myself, were followed by one and the same dog, all the time until they left the pier – a live replica perhaps of Robinson’s guardian angel?!

Robinson Crusoe Island is, when you are in the neighborhood, worthy of a visit. In the summer it enjoys pleasant weather, with a sprinkling never far away. That explains the exquisite shades of green that cover the steep volcanic walls. The rock formations infiltrate the green tapestry with variations of yellow: from a whitish sand color, over ochre to orange yellow and igneous dark. It all makes that cruising around the island produces some remarkable pictures. And you can get a shot at Alexander’s cave as well!

Prinsendam, Day 51 – Thursday, Feb 24th, 2011

En route to Aconcagua



Casablanca in Chili

nederlands Posted on 2011-02-24 04:04:37

Je zou denken dat effen oversteken van Robinson Crusoe eiland naar Valparaíso een fluitje van een cent is, vierhonderd kilometer oceaan, uit de greep van de razende veertigers. Dat is verkeerd gedacht. Enkele uren na het verlaten van het overlevingseiland kwamen we in een storm terecht, met harde wind “7”, uit het zuiden. De richting is niet bijkomstig; ik heb inmiddels geleerd dat een storm met of tegen de wind niet zo erg is (financieel maakt het wel wat uit voor de rederij!) maar een storm dwars op de wind is andere koek.

Die koek hebben we een half etmaal lang op ons bord gekregen. Vannacht om vier uur werd ik, ietwat zwetend, wakker, en mijn maag voelde niet echt prettig. Van de deur open te zetten was geen sprake want de wind blies er los door, schuim inbegrepen. Met een Motilliumke en wat mentale oefening heb ik het pleit gewonnen. Toen ik om een uur of zeven wakker werd was het ergste leed geleden. We waren aan het manoeuvreren om in Valparaíso aan te meren.

Enkele cruiseverslaafden hadden voorspeld dat de “sail in” van Valparaíso een belevenis was. Immers, de mooie ligging in een grote, hoogomrande baai, inclusief het zeer chique Viña del Mar, was een niet te versmaden zicht. Dat zal wel, als de lage wolken uit de weg zijn. Gezien de storm redelijk wat erwtensoep had gebrouwen, domineerde nevel al het andere. Naast ons lag een vlottend, wit kasteel gemeerd: de Star Princess, naar verluidt huizen daar tweeduizend zevenhonderd passagiers. Liever zij dan ik.

Met folklore en wijn, en dan nog een schepje cultuur, was de namiddag overvol. Voor het eerste treffen trokken we naar “het platteland”. Uiteraard is dat land niet plat; behalve de stranden is er in de wijde omgeving niets plat. Het is een glooiend landschap, waarbij de volgende bergrand steeds een beetje hoger zit dan de vorige, af en toe doorsneden door een vallei – zoals de Casablancavallei, bijna halfweg tussen de kust en Santiago.

Het lag in de bedoeling om kennis te maken met het leven van de “guaso”. Die is minder bekend dan zijn meer beroemde “gaucho”, en dan de, sedert het heengaan van Bobbejaan, ordinair-geworden “cowboy”. Op een ranch in “the middle of nowhere” werden we vergast op een rodeo, guaso muziek en dito dans, en zelfs op enkele typische gerechten. Het was leuk om zien (minder om proeven). De strafste toer, volgens kenners, was dat een dertienjarig meisje tussen de voor- en achterbenen van haar paard doorkroop, om daarna het paard te doen op de grond liggen terwijl zij zelf in het zadel zat.

De volgende etappe ging naar een wijngoed in de Casablanca vallei. Een schilderachtige omgeving, verrijkt met een stijlvol ontvangsthuis, verlengd met de modernste vinificatie infrastructuur, waren ons deel. Omdat dit wijngoed slechts sinds 1993 operationeel is, was ik verrast door het feit dat de druivenstokken zo dicht op elkaar stonden, dat er met de hand moest geplukt worden. Voor de apparatuur werd op geen euro, dollar of (500) peso gekeken, zij was hypermodern en alles was kraaknet. En de wijn?

De wijn was “zeer goed gemaakt”, ook diegene die ik niet lustte – de “sauvignon blanc”. Hoewel het klimaat hier blijkbaar zeer geschikt is voor deze druif, had de limpide wijn, naar mijn gevoel, veel (te veel) aciditeit en te veel pompelmoes ‘fruit”. De chardonnay deed me watertanden en de syrah ging zwierig binnen. Ik blijf me wel afvragen waarom men zich zo strikt houdt aan één druif, want sommige wijnen (bv. de syrah) zouden aan intrinsieke kwaliteit winnen met wat extra versterking van één of meer andere variëteiten. Natuurlijk stelt dat wellicht een marketing probleem in de Amerikaanse markt: daar geraken ze uit melanges niet wijs!

Voor de eerste keer ben ik in Zuid-Amerika verrast geweest door de prijs, in goeie zin. De chardonnay “reserva” kostte slechts zeven euro, en een Pinot Noir Reserva tien. In de Belgische supermarkten betaal je, mijns inziens, voor deze wijnen tegen de twintig euro. Hier ligt een grijpklare commerciële opportuniteit!

Na een uur terugreis langs een vervelend landschap, waren we in Viña del Mar – om in de file te staan. Absoluut! Vandaag begon er een vijfdaags popfestival en de straten liepen vol jongeren, terwijl aan de sjiekste hotels meutes stonden te drummen om de sterren te zien verschijnen. Toen we na veel wringen en toeteren bij het museum Fonck (over Paaseiland) aankwamen heb ik gekozen voor de frisse buitenlucht.

Ik was pas thuis om negen uur, nadat ik nog een half uur had overlegd met een paar toerisme experten over hoe ik de Acongagua kon “gaan zien”. Tot aan de Argentijnse grens rijden (3 à 4 uur), dat zit er niet echt in; er zou geen tijd overschieten om van het zicht, als het niet bewolkt is, te genieten. Wij hebben een ander plannetje bedacht, en ik moet morgen weer vroeg op pad. Dus zal ik nu proberen om voor middernacht in bed te liggen. Van stormen hoef ik alvast niet wakker te liggen!

Prinsendam, woensdag 23 februari 2011

Dromen van Acongagua



« PreviousNext »