Op het dagmenu staat één van de eilanden van de Juan Fernandez archipel, met name het Robinson Crusoe Eiland. Teneinde alle mogelijke verwarring in de kiem te smoren, ga ik eerst even in de avontuurlijke geschiedenis duiken. Fernandez, een Spanjaard, heeft deze eilanden ontdekt in 1574, en dat is niet echt belangrijk want tot 1704 was dit eiland onbewoond. Daarna heeft er vier jaar en vier maand een Engelsman gewoond: een Alexander, met achternaam Selkirk.
Omdat hij geen vertrouwen had in de zeewaardigheid van de kapitein en van het schip waarop hij naar Peru reisde, was hij op eigen verzoek aan wal gezet. (Het schip verging drie maand later voor de Peruviaanse kust). Alexander nam zijn intrek in een grot, en zocht zich een uitkijkpost – waar hij met zijn lange witte broek kon zwaaien. In 1708 heeft een voorbijganger dat uiteindelijk gemerkt! Beide verblijfplaatsen zijn nog in hun quasi-originele staat aanwezig want … allebei uit graniet. De eerste kolonisten landden pas in 1877 landden, onder leidingvan een Zwitser.
Robinson Crusoe is nooit op dit eiland geweest. Hij heeft ook alleen maar in de fabeltjeswereld geleefd. Immers, het is Daniel Defoe, tijdgenoot van Newton, Leibniz en Spinoza, die in 1710 een avonturenroman geschreven, een roman waarvan men aanneemt dat hij het overlevingsverhaal van Selkirk als basis heeft genomen. En daarom werd dit eiland in 1977 herdoopt tot Robinson Crusoe eiland. Tegelijkertijd werd het een UNESCO erfgoed.
Het was nog donker toen we voor anker gingen in “Cumberland Bay” (waar nog een Duitse kruiser roest, de Dresden, die in 1915 gekelderd is). De hoofdstad San Juan Bautista lag binnen zwemafstand, zo diep was de beschutte baai. Alle zeshonderd eilanders wonen hier. Volgens de documentatie zijn ze verre van arm; de omringende wateren zijn bekend voor hun uitstekende (spindler) kreeft. Rosbesproetelde stervelingen kom je hier niet tegen, eerder donkerogige met donkerder haar, en vriendelijk. Gemeten aan de aantallen “mensenvrienden” die “op straat” rondlopen, houden ze wel van rosse honden!
Vanaf acht uur konden we met de shuttle naar land. Het eerste vertrek voor de vroege vogels (altijd dezelfden) werd een half uur uitgesteld omdat onze timmermannen het landingsdek eerst moesten herstellen, om het veilig te maken. Het voordeel daarvan was dat alle donkerte was verdwenen – weggewaaid – toen we aan wal arriveerden. Toen ik gisteravond wat plannen had gemaakt, dacht ik een kilometer of tien rond het eiland te stappen, à la Duivelseiland, al lang geleden. Van dichtbij leek dat echter geen goed idee: daar stonden steile bergen, en ze begonnen onmiddellijk! (cfr foto)
Van de nood een deugd gemaakt, besloot ik om een “Alexander achterna” trektochtje voor mijn rekening te nemen. Dit was een uitstekende gelegenheid om mijn cardiovasculair programma te starten. Op een bordje stond: Alexander Selkirk Mirador – 2700m. Ik zag direct dat dit niet de hoogte was, dus moest het de lengte zijn. (Later bleek de hoogte “één Botrange” te zijn, beginnend vanaf zeeniveau). Na de eerste vijfhonderd meter had ik de leiding genomen van een ingebeeld peloton. Na nog eens vijfhonderd meter was ik nat in het zweet (hoewel het niet warm was, een graad of zestien). Het eerste stukje “regenwoud” lag achter mij en de steilte nam wat af. Na nog vijfhonderd meter kwam de uitkijkpost, een zadel vanwaar Selkirk het ganse eiland kon overzien (cfr foto), terug in zicht!
Ik was bijna een uur onderweg. En het begon te regenen. De tweede bosstrook, met totaal verschillende en kleinere bomen, lag voor mij – omhoog. Tot aan de meet schatte ik het hoogteverschil zeker op 400 meter. De moed zonk me in de schoenen, terwijl mijn dun, schamel, plastic regenjasje flapperde in de aantrekkende wind. Ik besloot te wachten op de achtervolgers; alleen verder gaan op de glibberige paden leek me wat riskant. Je weet maar nooit, en het schip wacht niet, en de telefoon werkt niet, en, buiten een paar vogeltjes, is er absoluut niemand in de omgeving.
Excuses genoeg om op te geven, dacht ik kritisch. Na tien minuten maakte ik rechtsomkeer; behalve een oude grijze rakker met een kwiekere zwarte madame ben ik op de terugweg niemand meer tegengekomen. Trouwens, die terugweg was “tricky”, en mijn knieën en kuiten zijn nog aan het recupereren. Met mijn hart gaat het goed, hoewel het een beetje bloedt: ik had graag daarboven gestaan, zoals Alexander.
Robinson Crusoe eiland is, als je toch in de buurt bent, een bezoek zeker waard. Op zes uur heeft de zon vijf keer geschenen en heeft het vijf maal geregend. Dat zorgt wellicht voor de wondermooie schakeringen van groen tegen de steile wanden. De rotsen doorspekken al dat groen met variëteiten van geel: van witgele zandkleur, over oker naar oranjegeel, tot donker graniet.
Alvorens we naar Valparaíso koers zetten, hebben we kijkje genomen bij de grot van Robinson/Alexander. Zij is nog intact, ook na de tsunami van vorig jaar! Vanaf het schip kwam het me voor dat je daar vandaag zou kunnen vertoeven en leven zoals Crusoe: zonder telefoon, zonder auto (in het dorp zijn er ook bitterweinig), levend van de wilde vruchten en fruit. Om elke dag naar die uitkijkpost te stappen mag je in elk geval geen kilo’s teveel hebben!
Prinsendam, dinsdag 22 februari 2011
Op weg naar de Acongagua